Wat is een scriptie? Waarom maak ik een scriptie? Heeft een scriptie vastgestelde regels? Heeft een scriptie een vastgesteld ontwerp? Is het nodig dat een scriptie openbaar wordt gemaakt? Bestaat een scriptie uit een onderzoek? Als iedere scriptie over een onderzoek gaat, moet iedere scriptie dan ook dezelfde vorm aannemen? Kan een scriptie iets anders zijn dan een onderzoek? Wat is een onderzoek? Waarom doe ik onderzoek? Stel ik vragen bij een onderzoek? Geef ik antwoorden met een onderzoek? Draait een onderzoek om antwoorden? Of draait een onderzoek om vragen? Wat doet een vraag met het antwoord en wat doet het antwoord met een vraag? Hoe stel je een goede vraag? Wat is een goede vraag? Hoe bedenk je een goede vraag? Wat doet een vraagteken met een zin? En wat doet een vraagteken met een woord? Hoe kom je op een nieuw idee voor een goede vraag? Moet een goede vraag een nieuw idee zijn? Welke vraag stel ik bij het bedenken van een nieuw idee? Kan een scriptie bestaan uit vragen, of geef ik antwoorden met een scriptie?
Mei 2015. Het einde van het derde jaar komt in zicht. Na de zomer zal het vierde jaar beginnen en dat betekent dat er een scriptie geschreven moet worden. Een scriptie, een wetenschappelijk opstel als onderdeel van een opleiding, zoals de Dikke van Dale het beschrijft. Is dat zo? Is een scriptie altijd een wetenschappelijk opstel? Een scriptie is een onderzoek. Kan de vorm waarin dat onderzoek wordt gecommuniceerd niet anders zijn dan de gegeven regels waaraan een wetenschappelijk opstel moet voldoen? De scriptie onderzoekt een onderzoeksvraag en vertelt jou een boodschap of verklaart onderwerpen die jij hebt onderzocht. Dit kunnen antwoorden zijn, maar ook vragen.
Ik dacht na over iets dat ik graag zou willen weten, maar er was niet één ding dat ik zou willen weten, er is heel veel dat ik graag zou willen weten. Ik begon existentialistische vragen te stellen over mijn oorsprong, over de reden waarom ik aan de kunstacademie ben gaan studeren, over de herkomst van kunst en over de rol van kunst in het vormen van mij als persoon. Deze vragen lijken wellicht heel divers maar zijn het eigenlijk niet. De ene vraag heeft een nauwe relatie met de andere vraag. Je vraagt je dingen af waarom ze zo zijn, kan het niet anders? Of beter? Dit leidde niet tot één onderzoeksvraag maar eerder naar nog meer vragen.
Volgens William Addison Dwiggins, de Amerikaanse ontwerper die het begrip ‘Graphic Design’ in 1922 introduceerde, was een grafisch ontwerper iemand die zich bewust bezighield met het beeld en de vorm van industrieel drukwerk. Het grafisch ontwerp was er op gericht een publiek op een directe en krachtdadige wijze te overtuigen van bepaalde idealen en ideologieën. Grafisch ontwerp was in die tijd een vormtaal voor de moderne druk- en communicatietechnieken.1
1. Dwiggins, W. (1922). New kinds of printing calls for new design.
Geraadpleegd van http://www.kunst.sintlucas.wenk.be
Grafisch ontwerpers zijn onderzoekers. Zij kijken kritisch naar hun vak en de wereld om zich heen en verdiepen zich in verandering. Ze stellen veelvuldig vragen, en vinden daarmee uit waar informatie verborgen zit, welke vorm aan informatie gegeven kan worden en hoe die toegankelijk kan worden gemaakt. Een vraag leidt tot een prikkel die aanzet tot zingeving, een startpunt om inzicht te krijgen in onze reële, geestelijke en creatieve toestand en daaruit consequenties te trekken. De grafisch ontwerper beheerst de dynamiek in zijn geest als ontvangende en scheppende kracht een boodschap te communiceren.
Ieder ontwerpproces is een creatief proces waarbij je onderzoek doet om tot een boodschap te komen. Het proces start vanuit een interesse of onwetendheid over het onderwerp. Er is een vraagI, van iemand, of van jezelf, waar je een reactie op probeert te formuleren. De vragenII zijn van essentieel belang. Het brengt verschillende antwoorden, wat jou verschillende invalshoeken laat zien. Ze helpen je zo veel mogelijk van het onderwerp te weten te komen en laten je zelf de kwestie opnieuw afvragen waardoor je een duiding kan opstellen.
In deze scriptie benoem ik de vragen, de afwegingen en afdwalingen in mijn hoofd als zoektocht naar het antwoord op De Vraag. Misschien is de conclusie niet zozeer interessant maar het proces wat ik als ontwerper onderga wel. Het onderzoek, de keuzes, de twijfels, dit of dat? Mijn onderzoek gaat over de positie en betekenis van het vragen stellen. Wat is het belang van vragen? Is het mogelijk dat een onderzoek uit alleen maar vragen bestaat of zijn we nog steeds op zoek naar antwoorden? En hoe belangrijk is eigenlijk een antwoord? Kun je vragen beantwoorden met vragen? En kun je aan een antwoord, de conclusie, zien welke vragen er gesteld zijn? Ik nodig iedere lezer van mijn scriptie uit eigen antwoorden te vinden op mijn vragen. Je kunt antwoorden zelf invullen of mogelijk vinden in een andere vraag.
Zo schrijft Plato in de dialoog “Politikos”, : ‘Als wij iets bestuderen dat ons nogal onbekend voorkomt, dan vergelijken wij het met iets anders dat ons bekender voorkomt, zodat uit die vergelijking begrip voor beide onderdelen oprijst’.2 Men zal dus altijd zoeken naar een antwoord.
I. vraag (de; v(m); meervoud: vragen) 1. verzoek om een inlichting, een mening enz.: iem. een vraag stellen,
2. zaak die nog niet zeker is: het is de vraag of … het is onzeker of … 3. (economie) mate waarin een bep. artikel gewild is:
vraag en aanbod. Geraadpleegd van www.vandale.nl
II. vra·gen (vroeg of vraagde, heeft gevraagd) 1. een vraag stellen, 2. verlangen, eisen, vergen: van iem.
het onmogelijke vragen; hoeveel vraagt hij voor zijn huis? wil hij hebben? 3. informeren: vragen naar de bekende weg een
overbodige vraag stellen, 4. uitnodigen 5. verzoeken: om hulp vragen. Geraadpleegd van www.vandale.nl
2. C. M. Turbayne, Platoon verzameld werk, TIMAIOS, november 2011. Geraadpleegd van http://www.arsfloreat.nl/documents/Plato-Timaios.pdf
Allereerst wil ik hier stilstaan bij wat eigenlijk de feitelijke betekenis van een vraag is. Een vraag is volgens Van Dale bedoeld om informatie in te winnen, een verzoek tot uiten of tot denken aan te zetten.3 Vragen kunnen flink verschillen naar het doel van de vraagsteller, de vorm van de vraag of de situatie waarin deze gesteld wordt. Zo heb je bijvoorbeeld open vragen, gesloten vragen, keuzevragen, directe vragen, indirecte vragen, gerichte vragen, lineaire vragen, strategische vragen, reflectieve vragen, retournerende vragen, de doorvragen, negatieve vragen, suggestieve vragen, zuigende vragen, retorische vragen en normatieve vragen.
3. Dikke van Dale. (z.j.). Definitie vraag. Geraadpleegd van http://vandale.nl
Wanneer een zin eindigt met een vraagteken (het symbool van de nieuwsgierigheid) wordt er een directe vraag gesteld. Het vraagteken gebruikt men om duidelijk te maken dat iets een vraag is. Het is een symbool dat we als kind al hebben aangeleerd voor een vraag. We hebben het leren lezen als een code voor de “al bekende” gesproken taal.4 Als je een vraagteken ziet ben je ervan bewust dat jij mag nadenken over het antwoord, deze actie wordt onbewust al direct in actie gezet bij het zien van het leesteken. Het vraagteken brengt het idee naar boven dat je iets mag antwoorden, invullen of opzoeken. Wanneer een vraag indirect gesteld wordt, zal je het leesteken van de vraag niet aantreffen. De vraag is of je op dit moment door hebt dat dit een indirecte vraag is. Deze zin is een vraag zonder dat het de grammaticale vorm van een vraag aanneemt.
4. H. Kunst, C. Van der Vugt, H. Veenker, A. Verhagen & H. Hoijtink, vraagteken of punt?, 1988. Geraadpleegd van vraagteken of punt?, http://www.arieverhagen.nl/Documents/Publications/1989_Kunst-VdVlugt-Veenker-Verhagen-Hoijtink_Volgorde-doven.pdf
Het ontstaan van het symbool vraagteken kent verschillende verhalen. Er gaat een verhaal rond dat het teken uit het Latijn stamt, waar quaestiō staat voor vraag. Dit woord werd tijdens de middeleeuwen afgekort met de eerste en laatste letter; Qo, waarbij de o onder de Q stond. 5
Een andere theorie is ontstaan vanuit een observatie van de staart van een kat. Aan de manier hoe een kat zijn staart krult kun je zijn gemoedstoestand aflezen. Wanneer de kat nieuwsgierig en onderzoekend verdrag vertoonde, nam de staart van de kat de vorm van een vraagteken aan.6 Ik vraag me af of dit het ontstaan van het vraagteken heeft veroorzaakt of dat deze connotatie later is gelegd.
Volgens typografisch expert Karel Treebus is het vraagteken ontstaan in de Karolingische tijd.7In de kloosterschrijfschool van Tours werd toen het schrift- en tekensysteem geüniformeerd, wat ook nieuwe leestekens opleverde.8
Een vierde mogelijke oorsprong van het vraagteken is dat het waarschijnlijk aan de muzieknotatie is ontleend; twee verbonden, naar rechts omhoog wijzende boogjes of haakjes met een punt eronder. Dit teken, het ‘quilisma’, zou het in verschillende varianten ruim zes eeuwen uithouden. Na de uitvinding van de boekdrukkunst gaf de Venetiaanse drukker Aldus Manutius (1449 – 1515)9 het teken de huidige vorm. Het quilisma gaf een soort triller/ vibrato of stijgend-glijdende toonsoort aan. Misschien dat daarom de toonhoogte van een vraagzin hoger ligt dan bij een mededeling?
5. Vraagteken en uitroepteken, 1988. Geraadpleegd van https://onzetaal.nl/taaladvies/advies/vraagteken-en-uitroepteken
6. ¿De dónde viene lo que viene?, http://www.ratblurt.com/2013_05_01_archive.html
7. Tijdperk in de vroege Middeleeuwen, van 750 – 900. Geraadpleegd van http://www.encyclo.nl
8. Vraagteken en uitroepteken, 1988. Geraadpleegd van https://onzetaal.nl/taaladvies/advies/vraagteken-en-uitroepteken
9. Venetiaanse humanistisch, grammaticus en drukker. Geraadpleegd van http://www.humanistischecanon.nl
Als je een vraag stelt, klinkt je stem beduidend hoger dan bij een gewone mededeling. Dit heeft te maken met de toonhoogte van je stem. De toonhoogte wordt bepaald door de snelheid waarmee je je stembanden laat trillen. Hoe sneller de trillingen, des te hoger de toon. Uit je toonhoogte valt allerlei informatie af te leiden, bijvoorbeeld je geslacht en leeftijd. Maar belangrijker welke emotie er aan een bericht verbonden is. De toonhoogte zorgt er voor dat onze taal juist geïnterpreteerd wordt.
In een vraagzin schiet de toon in (de buurt van) de laatste lettergreep abrupt omhoog zonder daarna weer naar beneden te gaan. In verschillende talen blijkt deze zogenoemde eindstijging terug te komen. Opmerkelijker is dat zowel in talen mét als in talen zonder eindstijging de complete vraag, van begin tot eind, op een hoger toonniveau wordt uitgesproken. Daardoor steekt de vraag auditief als het ware boven mededelingen uit en dat maakt een luisteraar ‘waarschijnlijk’ extra alert. 10 Dat is natuurlijk handig, want degene die je aanspreekt moet natuurlijk wel met een antwoord komen, iets wat na een mededeling niet nodig is.
10. J. Haan, speaking of questions, An exploration of Dutch Question Intonation, 2010.
Als je als sprekers een (relatief) lage of dalende toonhoogte gebruikt, zou je de indruk wekken zelfverzekerd te zijn. Waneer je een (relatief) hoge of stijgende toonhoogte gebruikt zou je overkomen als onzeker, afhankelijk en onderdanig.
Een vragensteller heeft op het vlak van de informatievoorziening een achterstand. Hij is voor bepaalde informatie aangewezen op de luisteraar en zijn afhankelijkheid uit zich in een verhoogde toonhoogte. De aangesprokene daarentegen zit in een comfortabele positie; hij beschikt immers over de gevraagde informatie. Dat maakt hem zelfverzekerd, iets wat doorklinkt in de relatief lage toonhoogte van zijn antwoord of bewering.
De oorsprong dat een hoge en een lage toon in veel verschillende culturen en talen op precies dezelfde manieren wordt gebruikt, duidt er volgens de Amerikaanse klankspecialist John Ohala op dat de “frequentiecode”11 aangeboren is. Het basisgegeven is biologisch: een lagere toon hoort bij een groter lichaam, een hogere toon bij een kleiner lichaam. In het verlengde daarvan associëren we een lage toon met overwicht, gezag en zelfvertrouwen, en een hoge toon met onderdanigheid, afhankelijkheid en onzekerheid. Daarom zouden we een lage of dalende toon gebruiken als we iets mee te delen hebben, en een hoge of stijgende toon als we iemand iets moeten vragen.
11. ‘Frequentiecode’, het specifieke gebruik van toonhoogte, Genootschap onze taal, Waarom klinken vragen altijd hoger?, mei 2007. Geraadpleegd van http://www.kennislink.nl/publicaties/waarom-klinken-vragen-altijd-hoger
Vragen bepalen de agenda van ons denken en stimuleren je in de zoektocht naar gefundeerde meningen en weloverwogen beslissingen. Je zoekt iets uit dat nog onbeschreven of onzeker is. Met onze vragen zeggen we eigenlijk: “ik ben benieuwd, ik wil weten, help mij.” We maken hiermee duidelijk wat onze intentie is, namelijk om tot een afgewogen oordeel te komen. De essentie van vragen stellen is dat je hulp nodig hebt om beter te begrijpen en te oordelen wat anderen bedoelen.
In discussies brengen we altijd onze eigen normen en waarden mee en verzetten we ons vaak tegen standpunten die hiermee in strijd zijn. Onze vragen leveren geen zekere maar slechts waarschijnlijke kennis op. Om standpunten te analyseren en te beoordelen moet je enige kennis van zaken hebben. Het verwerven van kennis kan door middel van lezen maar ook door middel van een dialoog. Je vraagt jezelf af waarom iemand iets beweert. Op deze manier probeer je eigen mening te vormen. Er is een vorm van interactie. Vragen stellen stimuleert een co-creatie tussen mensen. De creativiteit van beide individuen wordt gestimuleerd. Het doel bij vragen stellen is om kritisch te analyseren en te evalueren om tenslotte je eigen antwoord te bepalen.12
12. M. N. Browne & S. M. Keeley, De juiste vragen stellen, 2005.
Een goede vraag leidt tot actie. Deze moet nieuwsgierigheid uitdragen, uitdagend en grensverleggend zijn en houdt rekening met wat redelijkerwijs onderzoekbaar is binnen een overzichtelijke termijn. De kunst van het vragen stellen gaat niet alleen over de balans tussen nieuwsgierigheid en uitvoerbaarheid, maar ook over het belang. Voor wie zou het antwoord belangrijk zijn? Prangende onderzoeksvragen smeken om overtuigingskracht, een goede vraag is deel van een dialoog met het publiek, of met wie dan ook. Aan de andere kant moet je nadenken over wat je met je vraag wilt bereiken. Wil je een antwoord of wil je een reactie? Is die reactie hetzelfde als een antwood of kan die reactie ook een nieuwe vraag zijn? Voordat je de vraag stelt zul je dus moeten nadenken over het doel van de vraag.
Wanneer je weet dat je onderzoeksresultaten nodig hebt om iets te onderzoeken is het belangrijk een “onderzoekbare” vraag op te stellen. Er is geen formule voor de ultieme onderzoekbare vraag. Niet alle vragen die voortkomen uit pure nieuwsgierigheid zijn onderzoekbaar. Aan de andere kant, als een vraag te onderzoekbaar is, is die dan wel uitdagend genoeg?13
In de fase van het formuleren van de onderzoekbare vraag denk je na over de mogelijke uitkomsten van je onderzoek. Onderzoeksresultaten zijn moeilijk te interpreteren als vooraf niet wordt nagedacht over de betekenis van de resultaten. In veel gevallen helpt het in de analysefase14 als er normen zijn opgesteld voor de uitkomsten.15 Veel vragen komen voort uit de wens grote wetenschappelijke en maatschappelijke problemen op te lossen, of zelfs om de wereld te veranderen. Deze vragen zijn niet meetbaar en haalbaar te beantwoorden. Maar juist al die grote vragen stimuleren anderen weer om andere (kleinere) onderzoekbare vragen te stellen.
In de wetenschap is het noodzakelijk dat er duidelijke antwoorden gevonden worden op basis van onderzoek en een wetenschappelijke onderbouwing. Een klein onderwerp biedt de mogelijkheid om vragen te stellen en af te kaderen over datgene dat je echt daadwerkelijk zou willen weten. Is het onderwerp groot en breed, loop je het risico focus te verliezen en weinig diepgang te bereiken. Een breed onderwerp brengt oneindig veel vragen die onbeantwoord blijven. Veel vragen roepen meer vragen op en daardoor kun je niet tot een conclusie komen. Als je weet of je vraag onderzoekbaar is kan je een vraag formuleren. De juiste vraag zal je alleen vinden door niet direct te oordelen.16 Wat lees je erover? Wat zeggen anderen er over? En welke informatie is juist, betrouwbaar of te weerleggen?
13. José van Dijck, “Vragen is vakwerk”, nrcweekend, 18 & 19 april 2015, p. 9
14. “ana·ly·se” (de; v; meervoud: analysen, analyses) 1. ontbinding van een stof of van gegevens in de samenstellende
bestanddelen (tegenstelling: synthese) Geraadpleegd van www.vandale.nl
15. E. de Kort & D. Bosma, Wat is de vraag?, 2012
16. M. N. Browne & S. M. Keeley, De juiste vragen stellen, 2005
Met verschillende soorten vragen bereik je verschillende soorten antwoorden. Als je je bewust bent van de verschillende soorten technische vragen die er zijn, kun je andere informatie naar boven halen.
1. Gerichte vragen oftewel lineaire vragen, zowel open als gesloten vragen brengen je concrete gegevens en feiten op. Het antwoord is vaak kort en de vraag alleen leidt daardoor tot weinig uitdieping van het onderwerp. Bij gesloten vragen worden de antwoordmogelijkheden van de geïnterviewde beperkt, hierdoor worden bepaalde antwoorden alvorens uitgesloten, bijvoorbeeld bij multiple choice vragen.17
2. Strategische vragen zijn van belang als je het effect op termijn wil kunnen inschatten. Meestal is het antwoord wel ongeveer bekend, maar toch stel je andere vragen om het antwoord letterlijk te horen en bevestiging krijgen. Je laat de andere partij nogmaals nadenken over de inhoud van het antwoord.
3. Reflectieve vragen stel je om iemand over zijn eigen situatie of rol te laten nadenken. Hoe zou je zelf reageren? Vragen die door je hoofd schieten als: Wat wil ik vertellen? Welk resultaat bereik ik hiermee? Wat is mijn eigen standpunt? Breng ik dat hiermee goed over? Gaat het om eigen voldoening.
Je stelt de vragen aan jezelf zodat je beter weet hoe anderen op jou standpunt zullen reageren.
4. De doorvraag gaat door op het antwoord dat gegeven wordt. De doorvraag brengt vaak veel meer informatie en focus naar boven. Wat bedoel je daar mee? Kun je een voorbeeld geven? Wat zouden
daar de gevolgen van kunnen zijn?
5. De relationele vraag kan antwoord geven op de onderlinge relatie en de verschillen in beleving. Je geeft dan meerdere mogelijkheden van een situatie, of plaatst de vraag in een andere context.
6. Negatieve vragen drukken op verschillende manieren bevestiging of ontkenning uit. Je wilt graag horen dat het zo is. Ze zijn vaak voor meerdere uitleg vatbaar of moeilijk te begrijpen en drukken een vermoeden of veronderstelling uit.
7. Dat geldt eveneens voor suggestieve vragen. Hiermee wordt een mogelijk antwoord al in de vraag zelf gegeven, meestal omdat er dan sprake is van een oordeel. “Denkt u ook niet dat…” “Is het niet zo dat…”. De suggestieve vragen worden ook wel sturende vragen genoemd. De interviewer verduidelijkt de vraag door er voorbeeldantwoorden aan toe te voegen en zo het antwoord in een bepaalde richting te sturen. De respondent vat de voorbeelden mogelijk op als waarheden. Hij zal dan mogelijk niet meer durven ontkennen.18
8. Bij hypothethische vragen wordt er uiteindelijk gevraagd naar een waardeoordeel. Afhankelijk van een bepaalde hypothese kan een antwoord worden opgesteld.19
9. Circulaire vragen gaan verder op de hypothese die wordt waargenomen. Circulaire vragen beschrijven de werkmethode. De vragen zijn niet gericht op vaste, inherente eigenschappen en antwoorden maar op de symptomen en problemen in relationele beschrijving. De werkelijkheid ligt vaak gevoelig en zal alleen naar boven komen via een dialoog waar meerdere vragen en antwoorden voor nodig zijn.
10. Zuigende vragen zijn specifiek bedoeld om een reactie uit te lokken. Hierdoor vindt er een discussie plaats.
11. De retorische vraag is niet echt een vraag maar meer een stijlfiguur. Het is een bewering in vraagvorm en je verwacht dan ook niet direct antwoord.
12. Normatieve vragen gaan over wat we zouden moeten doen of over wat goed, verstandig en kwaad dan wel wenselijk en onwenselijk is. Dit soort vragen en antwoorden gaan over ethische, politieke en maatschappelijke onderwerpen. Bij normatieve vragen zijn er vaak geen juiste antwoorden te vinden. Toch kan het ene antwoord beter zijn dan het andere.
17. S. Piët, Een vraag en een weet: Gereedschap voor het vraaggesprek, 1984.
18. H. Houtkoop-Steenstra, Hoe kan een gesloten vraag toch open zijn?, Tussenstand, tijdschrift voor Taalbeheersing,
2002 (22), p. 85
19. R. Giard, De kracht van het stellen van open vragen, 2013 (2), p. 41
Het is een vanzelfsprekend menselijk gegeven om vragen te stellen. Intrinsiek komt het vragen stellen voort vanuit jouw innerste zelf. Exintriek komt vragen stellen voort vanuit de behoefte om informatie te vergaren naar aanleiding van een opdracht van een ander. Om jezelf goed voor te bereiden wil je kennis opdoen van het onbekende. Het stellen van vragen helpt je om beter te begrijpen waarom we doen wat we doen. Het geeft inzicht in hoe dingen werken, geeft meer houvast bij het nadenken over de zin en onzin van alles en geeft een kans om opvattingen opnieuw te bezien omdat blijkt dat er meer over het onderwerp te weten valt. We willen meer kennis opdoen van het onbekende wat voortkomt uit nieuwsgierigheid.
Nieuwsgierigheid20 is een natuurlijk onderzoekend gedrag dat voorkomt bij de mens en vele andere diersoorten en is het emotionele aspect van levende wezens dat leidt tot verkenning, onderzoek en leren. Met de term nieuwsgierigheid kan zowel het gedrag als ook de onderliggende emotie worden bedoeld. Onderzoekers die in de vroege twintigste eeuw geïnteresseerd waren in nieuwsgierigheid, zoals William James (1842 – 1910), die de moderne Europese psychologie naar Amerika bracht, definieerden nieuwsgierigheid als “de impuls voor betere cognitie.”21 Dit komt neer op de wil om te begrijpen wat je niet begrijpt. Mensen zijn namelijk niet alleen op zoek naar informatiedragende stimulansen om verveling te verdrijven of voordelige informatie te vergaren, maar ook om kennis te verwerven die op dat moment niet noodzakelijk is. De definitie van nieuwsgierigheid dat ons informatiezoekende gedrag motiveert, komt voort uit een aangeboren drang van opwinding. Als je omgeving saai is, dan ga je verkennend gedrag vertonen tot je iets vindt wat je arousal weer op een optimaal niveau brengt. De neurologische basis van nieuwsgierigheid is een stuk mysterieuzer. Nieuwe dingen leren voelt goed omdat je brein je beloont met dopamine als je iets nieuws leert. Onderzoek wijst erop dat grotere hoeveelheden dopamine vrijkomen als de beloning en stimulus onbekend zijn.22 Het voelt beter om er opeens achter te komen dat je iets wat je zomaar bent gaan lezen interessant vindt, dan wanneer je iets gaat lezen waarvan je al weet dat het je interesseert. Nieuwsgierigheid zou dus tegelijkertijd zowel de oorzaak als het gevolg kunnen zijn van verveling.
20. “nieuws·gie·rig” (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord) 1. (te) verlangend te weten.
Geraadpleegd van www.vandale.nl
21. A. Tauber, Wat is nieuwsgierigheid?, november 2015. Geraadpleegd van http://motherboard.vice.com/nl/read/wat-is-nieuwsgierigheid
22. G. Velthorst, I. Oosterheert & N. Brouwer, onderzoekend leren, de nieuwsgierigheid voorbij.
Geraadpleegd van http://www.techyourfuture.nl/
Tegenovergesteld aan nieuwsgierigheid staat neofobie,23, ofwel angst voor
alles wat nieuw of onbekend is. Er zijn mensen die graag heel veel willen weten en verkennen. Zij zoeken naar nieuwe kennis om die kennis te leren en weer door te geven. Maar er zijn ook mensen die niet zoeken naar nieuwe kennis. Stellen zij dan ook geen vragen? Willen zij geen nieuwe dingen leren?
Uit onderzoek naar het leesgedrag van ervaren en minder ervaren literatuurlezers blijkt dat vooral de meer ervaren lezers, die op een open, actieve wijze lezen, vragen stellen bij alles was ze horen of zien. Beginnende literatuurlezers hebben over het algemeen een meer ‘gesloten’, passieve leeshouding. Zij stellen zich weinig vragen. Als zij problemen signaleren, zouden zij geen pogingen ondernemen om tot oplossingen te komen of verklaringen te bedenken.
Dit betekent niet dat deze mensen niets willen weten, de conclusie die je hieruit kunt trekken is dat men sneller geneigd is te accepteren wat er gezegd wordt. Er is geen punt waar verschillende normen en waarden, feiten en meningen worden gediscussieerd. Hierdoor zullen mensen die weinig vragen stellen uiteindelijk wel minder weten of te weten komen.24
23. “Neofobie” Fobie of angst om-voor: Nieuw, iets nieuws.
Geraadpleegd van http://www.angstlijst.nl/index.php.
24. E. Andringa, Strategieën bij het lezen van literatuur, In Spiegel 13 (3), 1995, P. 7 – 33.
Weten25 is het werkelijk focussen op de essentie van dingen. Het is kennis hebben van het bekende en onbekende, door middel van eigen waarneming of overdracht van informatie. Wetenschap is dat deel van de maatschappij, dat zich ten doel heeft gesteld de georganiseerde kennis in de samenleving te verwerven.
Het weten is belangrijk omdat het ons een zekere mate van zekerheid geeft die ons uiteindelijk in staat stelt om te handelen. Maar omdat we juist willen handelen, willen we natuurlijk wel dat die antwoorden betrouwbaar zijn. Voor betrouwbare antwoorden, moeten we eerst goed doorvragen. Het nadeel van alles bevragen is dat je nooit tot actie over kan gaan. Er moet dus een balans zijn tussen bevragen en conclusies trekken. “In de dialectiek tussen vragen en antwoorden is er een wonderlijke tegenstelling: de wereld bevragen, kan de vertrouwde wereld op zijn kop zetten en dus onzekerheid geven waar zekerheid was, tegelijkertijd geven de antwoorden op de vragen ons uiteindelijk juist weer zekerheid om te handelen.”26 We stellen vragen over het bekende en over het onbekende. Over dingen die je weet, waar je meer vanaf zou willen weten maar ook over dingen die je nog niet weet.
25. “weet” (de; v(m)) 1. het weten; kennis: iets aan de weet komen te weten komen “we·ten” (wist, heeft geweten) 1. bekend zijn met, kennis hebben van, op de hoogte zijn van: hij wil niets meer van haar weten met haar te maken hebben; te weten namelijk; dat moeten zíj weten daar heb ik niets mee te maken; wie weet? Misschien; Joost mag het weten, niemand weet het; dat is zo duur, dat wil jij niet weten, dat is vreselijk duur 2. in staat zijn: hij weet dat aardig te vertellen 3. de gevolgen ondervinden van: hij heeft het geweten dat hij niet wilde luisteren 2 “we·ten” (het; o) 1. kennis: bij mijn weten voor zover ik weet; tegen beter weten in wij·ten (weet, heeft geweten) 1. toeschrijven: het ongeluk was te wijten aan onvoorzichtigheid werd veroorzaakt door. Geraadpleegd van www.vandale.nl.
26. Intervieuw met filosoof Frank Meester, 28 januari 2015
Er zijn twee soorten niet-weten. Het niet-weten, waarvan we weten dat we het niet weten, je stelt dan vragen naar iets omdat je er graag meer vanaf wilt weten. Maar je hebt ook het niet-weten, waarvan we niet op de hoogte zijn dat we het niet weten. Dit zijn kwesties waar we pas achter komen doordat we onderzoek naar iets hebben gedaan waardoor er weer nieuwe vragen gesteld kunnen worden wat uiteindelijk leidt naar het wel weten. Elke vraag zal een onwetendheid zijn en een nieuwe vraag uitdagen.
Onze dromen27 spelen bij het beheren van vragen en problemen een beslissende rol. Daarbij worden bijvoorbeeld recente gebeurtenissen met gebeurtenissen uit het verleden vergeleken en wordt er vervolgens naar oplossingsmogelijkheden (antwoorden) gezocht. De hersenen projecteren bij wijze van spreken twee dia-opnamen: de hedendaagse gebeurtenissen en de al voorbije gebeurtenissen. Daarom kunnen dromen soms bizar en chaotisch zijn.28 Mensen die ‘s nachts over vragen dromen, kunnen vragen sneller oplossen omdat ze erover gedroomd hebben.
Dromen kunnen verlangens zijn naar iets dat in het echt niet zomaar kan gebeuren. We geven antwoorden op feiten waarover we in werkelijkheid niet over zouden durven dromen. Iets wat werkelijk niet zomaar kan gebeuren roept vragen op en maakt de weg vrij creatief te zijn. De vragen kunnen jouw verhaal of mening vertellen. Door middel van kunst, ontwerp en fantasie,29 wat als een antwoord
op onwerkelijke vragen kan dienen.
27. “dro·men” (droomde, heeft gedroomd) 1. een droom hebben 2. zich verbeelden 3. hopen op 4. suffen
droom (de; m; meervoud: dromen; verkleinwoord: droompje) 1. gedachten, beelden die in de slaap voor de geest komen 2. fantastische toekomstbeelden: iem. uit de droom helpen hem zijn vergissing laten inzien. Geraadpleegd van www.vandale.nl
28. Wat is dromen nu eigenlijk? Geraadpleegd van http://mens-en-gezondheid.infonu.nl
29. “fan·ta·sie” (de; v; meervoud: fantasieën) 1. (psychologie) het vermogen om met behulp van aanwezige voorstellingen nieuwe te vormen 2. verbeelding 3. product van de verbeelding; hersenschim. Geraadpleegd van www.vandale.nl
Een antwoord30 is een reactie op iets. Ze stellen ons tot progressie in staat, op welk gebied dan ook. Ze geven je kennis, inzichten en misschien ook wel zekerheid? Het is alleen niet altijd mogelijk om altijd een eenduidig antwoord op een vraag te geven. Soms zijn meerder antwoorden mogelijk.
30. “ant·woord” (het; o; meervoud: antwoorden) 1. mondelinge of schriftelijke reactie: een antwoord op een brief ant·woor·den (antwoordde, heeft geantwoord) 1. antwoord geven: mondeling, schriftelijk antwoorden. Geraadpleegd van www.vandale.nl
“Wanneer twee personen het met elkaar oneens zijn over een antwoord, dan zal één van hen het wel fout
of minder goed hebben.” Dit worden epistemologische opvattingen genoemd.31 Deze opvattingen ontwikkelen zich gedurende de basisschoolperiode van eenvoudige opvattingen als ‘theorie en bewijs zijn hetzelfde’ en ‘er bestaat een absolute waarheid’. ‘Een theorie is door mensen bedacht’ of ‘theorieën veranderen’. De leraar heeft hier invloed op. Eenvoudige epistemologische opvattingen zijn voor een deel te verklaren door de leeractiviteiten op school.32
Gewoonlijk is de docent kennisoverdrager, degene die het leerproces stuurt onder andere door (veel) vragen te stellen.33 Het is een methode die meer kennis naar boven brengt en daardoor een methode die leerlingen zouden moeten gebruiken.
Toch is het huidige onderwijs vooral gericht op het geven van de “juiste” antwoorden. Als het bij experimenteren bijvoorbeeld steeds gaat over de ‘goede uitkomsten’, dan krijgen leerlingen al gauw het idee dat experimenten alleen bedoeld zijn om een ‘waarheid’ te ontdekken. Maar het leren stellen van vragen is aanzienlijk belangrijker. De leraar zou leerlingen juist meer bewust moeten maken van de variatie aan ideeën die ze zelf al hebben en hen leren hoe ideeën tijdens het leerproces kunnen veranderen. Het gaat erom dat zij zichzelf gaan zien als mensen die bewust betekenis kunnen geven en zelf hun eigen kennis kunnen construeren. Dit vergt tijd, energie, aandacht en nieuwsgierigheid om jezelf te durven uiten en een standpunt over een kwestie in te nemen.
Elke dag word je met nieuwe feiten en meningen geconfronteerd. Sta je daar open voor? Het is aan jou om uit te maken wie je wel en wie je niet gelooft. Je stelt eerst enkele vragen om je eigen standpunt te bepalen. Verschillende standpunten zijn mogelijk omdat die allemaal met verschillende argumenten te verdedigen zijn. Je zal nooit een enig juist antwoord vinden, maar afhankelijk van de aard van het probleem en de informatie die voorhanden is, zal je een zo goed mogelijk antwoord zoeken.
31. Afkomstig uit het Grieks: de leer van de kennis, oftewel, filosofische kennisleer.
Geraadpleegd van https://www.tilburguniversity.edu
32. C.L. Smith, D. Maclin, C. Houghton, & M.G. Hennessey, The impact of school science experiences on epistemological development,
2000, p. 349–422.
33. S. Janssen, Art journalism and cultural change, Poetics 26, 1999, p. 329-348.
Zoals ik hiervoor al heb verteld stellen we vragen omdat we graag kennis willen hebben. “Liefde voor de wijsheid omdat je het niet hebt.”34 We willen informatie verzamelen voor een dialoog. Om de kennis weer door te geven of om de kennis te discussiëren om tot andere/ ‘betere’ inzichten te komen. Onze wereld en ons begrip houdt op bij onze eigen belevingswereld. Alles waar we niets vanaf weten bevragen we om onze kennis en wereld te verbreden.35 Maar niet op iedere vraag is een antwoord te geven. We vinden het zelfs beangstigend als we geen antwoorden kunnen vinden. We willen bevestiging en zekerheid.
“De blauwe vinkjes op WhatsApp zijn het perfecte voorbeeld van deze angst. Wanneer er geen antwoord komt, gaan we twijfelen aan onszelf. We zijn er opeens niet meer zo zeker van dat die andere persoon aandacht heeft en ons nog wel aardig vindt. We zijn dus indirect op zoek naar bevestiging. En zonder die bevestiging krijgen we het soms een beetje benauwd.”36
34. Maarten Cornel, filosoof en docent kunstgeschiedenis aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.
35. A. Schopenhauer, The World as Will and Representation, 2010,
Geraadpleegd van https://books.google.nl/books?The%World%as%Will%and%representation
36. E. Imelman, waarom willen we altijd overal antwoord op? Februari 2016,
Geraadpleegd van https://www.mindshakes.com/waarom-willen-we-altijd-overal-antwoord-op/
Iedereen beredeneert een bepaald idee vanuit verschillende ervaringen, dromen, normen en waarden, opleiding, opvoeding en gewoonten en gebruiken. Het risico van een te grote emotionele betrokkenheid bij het ‘eigen’ idee is dat je jezelf afsluit voor goede argumenten van een ander. Argumenten die jouw mening kunnen doen veranderen. Je moet bereid zijn om je eigen mening te herzien. Dit lukt alleen als je open staat voor nieuwe ideeën, ook al lijken ze op het eerste gezicht onzinnig
en eigenaardig.
De negentiende-eeuwse filosoof John Stuart Mill waarschuwt voor ideeën die niet door het filter van ons kritisch denken gegaan zijn: “Hij die alleen zijn eigen kant van de zaak kent, weet er weinig van. Hij kan best goede argumenten hebben die niemand heeft kunnen weerleggen, maar als hij net zo min in staat is om de argumenten van zijn opponent te weerleggen, ontbreekt elke grond om voor of tegen een van beide standpunten te kiezen.”37
Om echt van een standpunt overtuigd te kunnen zijn, moeten we dus niet alleen naar ons eigen standpunt maar ook naar de antwoorden en standpunten van anderen kijken. Kritische vragen brengen het bewustzijn dat je weet waarom je bepaalde standpunten en meningen zinnig of onzinnig vindt. Naarmate je de informatie die op je afkomt kritisch leert analyseren en evalueren, zal je met meer belangstelling van nieuwe ideeën kennis opnemen.
37. M. N. Browne & S. M. Keeley, De juiste vragen stellen, 2005
Vragen worden beantwoord vanuit feitelijke, normatieve, subjectieve, bewuste, onbewuste of persoonlijke argumenten. Als argumenten volgens een logische redenering steun geven aan een standpunt is het standpunt algemeen aanvaardbaar. Is de redenering gebaseerd op feitelijke argumenten dan lijkt het standpunt min of meer geloofwaardig afhankelijk van de juistheid van de feiten.38 Motieven en redenen zeggen iets over het waarom der dingen, bijvoorbeeld waarom iemand een beslissing neemt of dat standpunt inneemt. Redenen voor dat standpunt zijn ideeën, opvattingen, bewijzen, metaforen, analogieën en andere uitspraken die een standpunt ondersteunen. Ze overtuigen dat de schrijver gelijk heeft en waarom hij gelijk heeft. Als de redenering subjectief is dan is het standpunt persoonlijk aanvaardbaar, maar niet in het algemeen.39 Je kunt een standpunt nooit beoordelen als je niet weet wat de redenen voor dat standpunt zijn. Door naar de redenen te vragen stellen we ons open voor inzichten die misschien niet de onze zijn. Hierdoor voorkom je dat we alleen oog hebben voor de zienswijzen die we zelf in de discussie meebrengen en alleen akkoord gaan met conclusies die met onze eigen zienswijzen overeenkomen.
38. “feit” (het; o; meervoud: feiten) 1. daad, handeling 2. gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat: in feite feitelijk. Geraarpleegd van Dikke Van Dale. www.vandale.nl
39. M. N. Browne & S. M. Keeley, De juiste vragen stellen, 2005
Je bent op zoek naar een kunstenaar van een bepaalde kunststroming en je leest iets over de betekenis van de kleur rood. Je was niet op zoek naar de betekenis van die kleur rood maar doordat je dat nu weet brengt het jou nieuwe ideeën waardoor je nieuwe vragen formuleert. Je hebt een antwoord gekregen over iets terwijl je daar eigenlijk niet naar op zoek was. Toeval en geluk spelen hierbij een belangrijke rol, maar ook intuïtie en alertheid. Je zal je moeten open stellen voor het onverwachte.
Dit heet onderzoek vanuit serendipiteit. Serendipiteit is het vinden van iets onverwachts en bruikbaars terwijl je op zoek was naar iets totaal anders. Het verwijst naar het vermogen van een alerte geest om uit toevalligheden conclusies te trekken.
Het woord “serendipiteit”, werd geïntroduceerd in de 18e eeuw door Horeca Walpole.40 In een brief aan zijn neef schreef hij over een Perzische sprookje dat hij had gelezen. “The Travels and Adventures of Three Princes of Sarendip”. De prinsen beleefden vele avonturen en maakte verbazingwekkende ontdekkingen als zij op reis gingen. Ze ontmoette een man die zijn kameel kwijt was. Door de zorgvuldige observaties tijdens hun reis waren de prinsen in staat om een nauwkeurige beschrijving van het dier te geven door middel van kennis die ze eerder hadden opgedaan.41 Het verhaal is dus eigenlijk geen goed voorbeeld van wat we tegenwoordig onder het begrip serendipiteit verstaan. Het is eerder een voorbeeld van inductie.42
40. Horace Walpole (1717–1797), Engelse schrijver, toneelschrijver en lid van het Parlement
41. J. F. Murray "Voltaire, Walpole, and Pasteur", American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 2005 (172) (4), pp. 423-426
42. “in·duc·tie” (de; v; meervoud: inducties) manier van redeneren waarbij je uit het bijzondere het algemene afleidt.
Geraadpleegd van www.vandale.nl
Inductie dient met name als een bewijstechniek. Hier gebruik je dan niet zozeer kennis als wetenschappelijk getest, maar kennis uit ervaring en vergelijking op grond van verschillende waarnemingen. De vertrekpunten hiervan, kunnen waar maar ook onwaar zijn. In de Oudgriekse filosofie speelde inductie ook een rol, met name bij Aristoteles.43 Hierbij ging het echter niet om een soort redenering. Hij ging niet alleen uit van zintuiglijke indrukken, maar keek ook naar wat mensen beweerden over hun ervaringen en intuïtieve beschouwingen. Het was volgens Aristoteles niet mogelijk om op deze manier tot een absolute zekerheid te komen. Maar hij zag de inductie wel als een onmisbaar wetenschappelijk hulpmiddel.44
43. Aristoteles (384 v.Chr. – 322 v.Chr.) is, samen met zijn leraar Plato, de belangrijkste filosoof uit de Oudheid.
Geraadpleegd van http://www.filosofie.nl/aristoteles/index.html
44. P.H. van Laer, “WIJSGERIGE ASPECTEN VAN DE WETENSCHAPPELIJKE INDUCTIE”, Tijdschrift voor Philosophie, (16), Maart 1954,
Nr. 1, pp. 55–84
In het dagelijks leven maken we voortdurend gebruik van inductieve argumenten. We verwachten dat de toekomst op het verleden zal lijken. Bijvoorbeeld dat eten ons zal voeden, dat drinken onze dorst zal lessen, dat de nacht zal volgen op de dag, dat we nat worden als we buiten in de regen staan en dat de grond niet onder onze voeten zal wegzakken wanneer we eroverheen lopen. We koesteren vertrouwen in de regelmaat van de werking van onze natuur. Alles wat we weten, zien en ervaren kunnen we voorspellen aan de hand van onze geschiedenis, maar zal nooit precies hetzelfde zijn. “De geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt wel”45
De Schotse filosoof David Hume,46 beweerde dat we nooit zekerheid hebben over hoe de toekomst eruit zal zien op basis van het verleden. Om tot juiste antwoorden te komen kunnen we alleen beredeneren op basis van ervaringen die nog komen gaan. Zodat resultaten werkelijk aangetoond kunnen worden. Ieder antwoord dat wordt gegeven is dus een voorlopig antwoord, waar door middel van onderzoek, ervaring en nieuwe argumenten een nieuw standpunt kan worden ingenomen. Er is geen absoluut antwoord. We blijven beredeneren.
45. Interview Daniel Birnhaum in ZERO, Stedelijk Museum Amsterdam, ZERO Foundation Düsseldorf, 2015
46. David Hume (1711–1776) Schotse filosoof en geschiedschrijver uit de tijd van de Verlichting
Hoe kan het dat als je trouw bent aan je eigen gevoel, je toch regelmatig constateert dat je verkeerde keuzes maakt? Het is lastig om uit te leggen welke keuzes je moet maken bij het stellen van vragen en het geven van antwoorden. De keuzes hebben namelijk te maken met je gevoel en intuïtie. Werken op gevoel en intuïtie, oftewel onbewust nadenken heeft soms meer effect dan bewust nadenken. De verklaring hiervoor is dat je onbewuste in weinig tijd meer informatie kan verwerken. Bewust kan je jouw aandacht maar op een heel beperkt aantal dingen tegelijk richten, maar het onbewuste heeft een veel grotere capaciteit en is sterk associatief. Terwijl
je dit leest met je bewuste aandacht, registreert jouw onbewuste ook geluiden op de achtergrond, denk je na over een probleem van vandaag en wie weet ook over watje vanavond wilt gaan koken.
Door die grotere capaciteit en verbreding kan het onbewuste beter overweg met een complexe beslissingssituatie. Het onbewuste kan erg slim zijn, maar het blijft een grote ‘black box’ waarvan je alleen ziet wat eruit komt. Je hebt geen enkel idee hoe het onbewuste tot een bepaald gevoel komt en of allerlei irrationele en misschien zelfs onwenselijke aspecten een grote rol spelen. We zijn onbewust altijd op zoek naar bevestiging van wat we willen en verwachten. Als je geneigd bent tot een bepaalde keuze, ga je praten met mensen die jouw neiging zullen bevestigen. We verzamelen eerst alle informatie en laten het dan aan ons onbewuste over. Het verzamelproces wordt deels al door het onbewuste gestuurd, waardoor je, zonder het je te beseffen, een zwaar vertekent en gekleurd pakket aan informatie inwint.47
47. R. Vonk, Wijsheid van het hart, maart 2008. Geraadpleegd van http://www.vonkzelfbepaling.nl/artikelen/wijsheid/
Volgens de Oostenrijkse wetenschapsfilosoof Karl Popper,48 hebben wetenschappelijke theorieën geen waarheidspretentie. We moeten ze beschouwen als voorlopig en dienen juist proberen te bewijzen dat
ze onjuist zijn. Zo worden vragen in de wetenschap een proces van gissing en weerlegging. De vooruitgang schuilt hierin, dat antwoorden en oplossingen in de loop van de tijd worden vervangen door betere antwoorden en oplossingen, die de waarheid steeds dichter benaderen. De logische kracht van één falsificatie is sterker dan een oneindig aantal verificaties van een hypothese. Antwoorden en oplossingen die niet kunnen worden weerlegd, waren volgens Popper dan ook onwetenschappelijk.
48. Karl Raimund Popper, (190–1994). Oostenrijks-Britse filosoof. Geraadpleegd van http://www.filosofie.nl/karl-popper/index.html
Socrates staat erom bekend dat hij vragen gebruikte als een methode om een redenering op te zetten. Hij was ervan overtuigd dat werkelijk begrip van binnenuit moet komen. Socrates was van mening dat ieder mens filosofische waarheden kan begrijpen als men maar leert zijn eigen, aangeboren vermogen tot redeneren in werking te zetten door vragen te stellen.49 Op deze manier zal je op het juiste moment, de juiste vraag en het juiste antwoord vinden.
49. I. Veenland & L. Kärre, Waarom stellen mensen vragen? Geraadpleegd van http://www.templatenetwork.org/topaz/11/nl/12.html
Antwoorden herhalen meestal een deel van de vraag. Dat is ook logisch want het is een reactie op een vraagstelling. Wanneer iemand bijvoorbeeld in een telefoongesprek is kun je vaak wel raden welke vraag er gesteld werd aan de hand van het antwoord dat gegeven wordt. Wanneer een antwoord een object is, is het antwoord een oplossing voor een probleem of gemis. Dit probleem creëerde een vraag waar een oplossing voor gezocht moest worden. Je kunt aan de hand van de oplossing zien wat de vraag was.
Bij het ontwerpen gaat het antwoord om een dialoog, opvatting, interpretatie of een mening. Niet zozeer het antwoord is de uitkomst van de vraag maar het gaat vaak vooral ook om de juiste vraag als antwoord op de vraag. Otto Piene, filosoof en kunstenaar van de Zero-movement,50 beschouwde zijn werk als een onderzoeksproject met open einde. Natuurlijk waren er resultaten, er ontstonden immers kunstwerken, maar het ging hem ook om de schoonheid van de weg, om de schoonheid van het onderzoek.51 Het onderzoek laat verschillende inzichten zien en laat de waarheid in het midden.
Een vraag als antwoord op een vraag vraagt de lezer naar eigen meningen en inzichten. Hierdoor wordt er geen waarheid verteld of gegeven, het vraagt jou de waarheid zelf in te vullen. Het vraagt om aandacht. De vraag moet constant anticiperen op de verwachtingen en antwoorden van het publiek. De vraag moet zich afvragen welke vragen het bij een weldenkende toehoorder of lezer kan oproepen.
50. ZERO, 1958–1966, kunstenaars van de zero-movement streefden naar een nieuwe harmonie in de verhouding tussen mens en natuur,
en vermeden in hun kunst individuele sporen. Geraadpleegd van http://www.zerofoundation.de/foundation.0.html
51. Dirk Pörschmann & Margriet Schavemaker, ZERO, Stedelijk Museum Amsterdam, 2015
Ik beschrijf nu een werk dat voor mij vragen oproept.
Het werk is een doek van 60.33 maal 81.12 maal 2.54 centimeter. Op een achtergrondkleur van lichtgeel/bruin is een pijp geschilderd. De pijp ligt horizontaal op het doek en begint rechtsboven met een donkerbruin, bijna zwart, tuutje, wat een slappe bocht naar linksonder vormt. Na de bocht zie je een verticaal goudgeel streepje wat de grens tussen het donkerbruine en lichtbruine gedeelte aangeeft. Vervolgens buigt de vorm van de pijp zich verder naar linksonder waarna een horizontaal stuk een rond tuutje voor tabak vormt. De opening van het tuutje wijst naar boven en ligt op gelijke hoogte als het begin van de pijp. Onder de afgebeelde pijp staat in het frans de zin “Ceci n’est pas une pipe”– “Dit is geen pijp”– in handschrift geschreven. Rechts onderin staat de handtekening van Magritte.52
Als ik langer naar het werk kijk zie ik de pijp en zie ik de zin dit is geen pijp. Ik zie toch een pijp, dus dit is wel een pijp. Maar Magritte heeft gezegd dat het geen pijp is dus het zal het wel niet zijn.
Je stelt jezelf de vraag of het wel echt zo is wat je ziet.
Wat zou de vorm op het doek anders kunnen zijn?
“Is het misschien een kapstok?”
“Of een deurklink?”
“Of is het een rugkrabber?”
“Het zou een haarspelt kunnen zijn?”
“Of is het misschien een vaas? In de holte kan water.”
“Is het misschien een snorkel? Je zou er misschien mee kunnen ademen onder water?”
“Of is het misschien een gespiegeld vraagteken?”
“Maar dan mis ik de punt.”
Bij het maken van een werk gaat een proces vooraf. Dat zijn testjes en experimenten die jou naar het eindwerk toe leiden. Het eindwerk is een antwoord of een oplossing. Zou je aan dat eindwerk kunnen zien welke vragen er voorafgaand aan dat proces zijn gesteld? Welke vragen zou Magritte zichzelf gesteld kunnen hebben bij het maken van het werk “Ceci n’est pas une pipe”?
“Hoe kan ik iemand laten denken dat iets iets is terwijl het niet zo is?”
“Hoe kan iets iets niet zo zijn terwijl het wel is?”
“Hoe neem ik mensen in de maling?”
“Hoe laat ik mensen iets geloven?”
“Wat is een leugen?”
“Hoe lieg je?”
“Wat komt geloofwaardig over?”
“Wat heb je nodig om geloofwaardig over te komen?”
“Wat is waarheid?”
“Wie zegt wat de waarheid is?”
“Hoe weet je zeker of iets de waarheid is?”
“Hoe kom je op de waarheid?”
La Trahison des images, “Ceci n’est pas une pipe” (1928 – 1929), gaat over het verraad van de voorstelling. Het is een surrealistisch werk dat sterk beïnvloed is door de Freudiaanse psychologie,53 waarin het controleren van onderbewuste verlangens voorop stond. Het surrealisme vertegenwoordigde een reactie tegen het “rationalisme”.54 Magritte probeerde dromen en fantasie met onze alledaagse bezigheden te verbinden.
Door ons te bevragen en als het ware te misleiden, dwingt Magritte ons over kunst en over de tegenstrijdige antwoorden na te denken. Zijn kunst roept altijd meer vragen op dan jij zou kunnen beantwoorden. Dit laat jou als kijker zoeken naar de werkelijkheid.
52. Rene Magritte, (1898–1967) Surrealistische kunstschilder, Hij creëerde het realistische effect van in werkelijkheid
onbestaanbare voorstellingen. Geraadpleegd van http://www.renemagritte.org/
53. De psychologie van het onderbewuste van Freud (1856 – 1939), niet alleen uit gaan van de zichtbare werkelijkheid
54. “ra·ti·o·na·lis·me” is een filosofische stroming die vertrekt van het idee dat de rede (het menselijke verstand) de enige of voornaamste bron van kennis is. De werkelijkheid bevat volgens rationalisten een inherente redelijke en logische structuur die vanwege dit feit ook direct door het verstand gelezen kan worden zonder enige tussenkomst van iets anders dan het denken zelf. Geraadpleegd van www.vandale.nl
“Is het waar wat je leest?”
“Is het werkelijk zo dat wat je ziet?”
“Wie zegt dat het zo is?”
“Wat wordt er dan gezegd?”
“Waarom wordt dat beweerd?”
“Op welke manier wordt dat beweerd?”
“Hoezo wordt dat beweerd?”
“Wanneer is dat beweerd?”
“Is het te bewijzen dat dat werd beweerd?”
“En op welke wijze werd dat beargumenteerd?”
“Waarop baseer je jouw argument?”
“Bestaat jouw argument uit feiten?”
“En zijn die feiten werkelijk waar juist?”
“Wat wordt er nu gevraagd?”
“en Wat wordt er beantwoord?”
In plaats van vragen te stellen had ik ook een andere methode kunnen gebruiken voor het schrijven van mijn scriptie. Doordat ik echter vragen stelde, kwam ik achter informatie waarvan ik niet op de hoogte was. Informatie die door middel van deze methode de meest uitgebreide en verschillende antwoorden bracht. De methode van het vragen stellen is essentieel voor mij als grafisch ontwerper. Ik stel vragen omdat ik iets niet weet, ik stel vragen omdat ik een onderwerp subjectief wil benaderen. Ik stel vragen omdat ik open sta voor een discussie en omdat ik benieuwd ben wat jouw reactie ergens op is. Het verhaal dat uit die discussie voortkomt is een tijdelijk antwoord en tegelijkertijd een zoektocht naar een einde dat eigenlijk nooit komt.
Door de vragen die ik stelde heb ik stilgestaan bij wie ik ben, wat maakt dat ik zo ben, waarom ik grafisch ontwerpen studeer en wat mijn identiteit betekent. Vragen als, hoe ga ik dit aanpakken, wat wil ik vertellen, wat wil ik delen, wat is de zin en onzin van dit alles brachten me niet altijd naar antwoorden maar meestal alleen maar naar nieuwe vragen. Een vraag beantwoordt mijn nieuwsgierigheid naar nieuwe inzichten. Een vraag brengt informatie en kennis en geeft duiding. Het antwoord is echter niet zozeer belangrijk. Er is geen goed of fout. Het gaat om de interpretatie van het antwoord welke weer een nieuwe vraag kan oproepen. We creëren ideeën die door andere ideeën worden ondersteund. Maar misschien is een antwoord de verkeerde naam voor het 'antwoord'. Een antwoord is een reactie op een vraag die jou de vraag opnieuw laat afvragen. We moeten bereid zijn om nieuwe antwoorden uit te proberen, want de wisselwerking tussen onze oude antwoorden en de nieuwe antwoorden verbeteren onze eigen standpunten. Je kunt alleen maar betere antwoorden vinden als we bereid zijn om onze eigen ideeën ter discussie te stellen.
Het juiste antwoord op de vraag zullen we nooit weten, dat blijft een onzekerheid, een voortdurend uitwisselingsproces van meningen, interpretaties, associaties en gedeeltelijke feiten. Een onzekerheid die vragen oplevert. We kunnen beredeneren vanuit inductie, serendipiteit, dromen en feiten om zekerheid en verwondering van nieuwe waarheden te ondervinden. Maar één eenduidig antwoord blijft een vraag. De zoektocht naar de juiste vraag. Een vraag die een antwoord is op zichzelf.