Heb je al wat gevonden? Heeft het ook waarde? Hoe oud is het? Dit zijn vragen die mensen je stellen wanneer je met een metaaldetector op zoek gaat. In 2006 heb ik als vrijwilliger meegeholpen aan een grote archeologische opgraving. Vanaf dat moment heeft archeologie me altijd bezig gehouden. Ik kreeg mijn eerste metaaldetector en wandelde de akkers af opzoek naar de oudheid. De “schatgraver” is een term die je dan wel eens te horen kan krijgt. Dit vooroordeel is in veel gevallen gebaseerd op een sprookjesachtige verbeelding als de pot met goud. Er wordt niet stilgestaan bij het feit dat ik zelf bepaal wat mijn “schat” is en dat het niet om de financiële waarde gaat. Of het nou een opgevouwen stuk aluminium blik is met een mooie vorm of een zilveren munt uit het jaar 1244. Archeologische waarde en zelfs esthetische waarde kunnen een rol spelen in de zoektocht naar het verleden. Inmiddels acht jaar na mijn kennismaking met het vak archeologie is de interesse niet minder geworden en komt het regelmatig terug in mijn werk. Voor mij is deze scriptie een startpunt voor een samenkomst van twee grote interesses.
Vind je nou ook wel een wat? Heeft het ook waarde? Dit zijn vragen die mensen je stellen wanneer je met een metaaldetector op zoek gaat. In 2006 heb ik als vrijwilliger meegeholpen aan een grote archeologische opgraving. Vanaf dat moment heeft archeologie me altijd bezig gehouden. Ik kreeg mijn eerste metaaldetector en wandelde de akkers af opzoek naar de oudheid. Inmiddels acht jaar later is de interesse niet minder geworden en komt het regelmatig terug in mijn werk als grafisch ontwerper.
Tijdens mijn vooronderzoek voor dit scriptie kwam ik terecht bij een artiekel over de interesse voor archeologie onder hedendaagse kunstenaars/ontwerpers, door Dieter Roelstraete. Aan de hand van een essay dat hij over dit onderwerp schreef voor de website E-flux, organiseerde hij in Chicago een tentoonstelling genaamd; The Way of the Shovel.
In het essay dat Dieter Roelstrater voor E-flux schreef, behandeld hij het feit dat de interesse voor geschiedenis onder kunstenaars niets meer is dan een ontsnapping voor andere urgentere verplichtingen als het voorstellen van de toekomst en ons de wereld om ons heen anders voor te stellen. Toen ik dit las ontstond bij mij de vraag of het daadwerkelijk genoodzaakt is om ons in deze tijd altijd maar weer bezig te houden met toekomstbepalende kwesties. Door terug te kijken naar eerdere menselijke culturen kunnen we een helder beeld vormen van de ontwikkeling van de mens. Door deze informatie worden ontwikkelingen voor de toekomst fundamenteel kracht bijgezet. Om nieuwe dingen te ontwikkelen moet men nou eenmaal weten wat er al gedaan is. De geschiedenis is dus wel degelijk van belang bij het ontwikkelen van de toekomst. Tegelijkertijd kan het gevaar van het kijken naar het verleden zijn dat er een geromantiseerd beeld ontstaat. Het is nou eenmaal makkelijk om de mooie en goede verhalen over vroegere menselijke beschavingen als waarheid aan te nemen. Archeologen spelen hierin een belangrijke rol. Door middel van opgravingen wordt de geschiedenis bloot gelegd in een “abstracte” vorm. Sporen in diepere grondlagen, overblijfselen van gebruiksvoorwerpen en geschreven verhalen, vormen samen een beeld van het verleden. Door een verhaal uit de geschiedenis te laten opleven vanuit een archeologische opgraving vind er een proces plaats dat veel gelijkenissen heeft met de beeldende kunst. Op deze manier kun je een archeologische opgraving benaderen als een artestiek onderzoek. Er worden resten gevonden van eerdere menselijke culturen, genaamd artefacten. Deze artefacten (bijvoorbeeld potten of potscherven) komen vaak terecht in een archief of zelfs in een museum. De vraag is dan, wat is op het moment van tentoonstellen in een museum nog de waarde van het object? In feite is het uit zijn context weggenomen en als “kunstobject” in het museum geplaatst. Bepaald op dat moment de ouderdom of de beschrijving op het kleine kaarte naast het object de waarde? En wat is dan het verschil met hedendaagse kunstobjecten? Door niet alleen te kijken naar de betekenis en het verhaal van de opgraving maar ook naar de visuele ontdekkingen leg ik aan de hand van het complete traject van een archeologische opgraving de link met het vak van grafisch ontwerpers en beeldend kunstenaars.
Hoe kan een archeologische opgraving fungeren als een artistieke onderzoeksmethode?
Voordat ik dit onderzoek aan ga is het van belang eerst meer duidelijkheid te verschaffen over de rol die ik aanneem in dit onderzoek en de manier waarop ik het onderzoek heb benaderd. Archeologie is een complexe wetenschap waar niet voor niets een jarenlange studie voor bestaat. Om deze reden wil ik me dan ook niet begeven in de rol van een archeoloog maar wil ik het gebied benaderen vanuit mijn fascinatie en interesse voor het vak. Daarnaast wordt het begrip archeologie vaak gebruikt als metafoor voor het graven in het verleden. Tussen archeologie als wetenschap en archeologie in de ogen van het publiek bevind zich een interessant gebied, waar ik ondermeer door deze scriptie een onderzoek naar wil doen.
Iedere seconde zorgt voor een nieuw stukje verleden. Alles wat gaat komen ontstaat dus ook noodgedwongen uit het verleden. Een deel van dit verleden staat geschreven of is door de digitalisering tegenwoordig zelfs opgeslagen als bewegende beelden. De kennis van het grootste deel van het verleden is ontstaan uit gevonden overblijfselen door middel van archeologische opgravingen. Deze vondsten uit het verleden worden de materiële cultuur genoemd. Geschiedenis opgemaakt aan de hand van vondsten afkomstig uit vroegere menselijke culturen. Dit maakt meteen het verschil duidelijk tussen de historicus en de archeoloog. De bron van een archeoloog is de aardbodem (bodemarchief) en de historicus werkt vanuit het archief. De onaangetaste informatie over eerdere menselijke culturen onder het aardoppervlak wordt het bodemarchief genoemd. Dit archief zorgt stukje bij beetje voor een kijkje in de onbekende geschiedenis en kan maar één keer gelezen worden (na een opgraving zijn alle sporen vernietigd). Het is dus van belang dat er zuinig wordt omgegaan met dit archief. Om te zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurd is in 2007 het verdrag van Malta opgesteld, waarin de wetten staan beschreven voor archeologische monumenten. Dit verdrag zorgt ervoor dat het bodemarchief niet zomaar wordt aangetast en dat op die manier de geschiedenis behouden blijft. Een archeologisch onderzoek wordt in Nederland niet zomaar in gang gezet. Voordat er een onderzoek plaatsvindt zijn er signalen dat het archief mogelijk verstoord gaat worden, in de vorm van bijvoorbeeld bouwplannen. Toch worden er in de loop van de tijd oude resten van menselijke beschavingen bedolven onder een nieuwe laag van ruimtelijke ordening. Het is verplicht eerst onderzoek te laten doen voor eventuele archeologische waarden. Daarom is het belangrijk dat er op tijd bij eventuele archeologische sporen wordt stilgestaan. Omdat tegenwoordig de eigenaar van het grondgebied zelf verantwoordelijk is voor het financieren van een eventueel onderzoek, wordt het vaak vooraf ingecalculeerd. Een gedegen archeologisch vooronderzoek kan het belang van de opgraving versterken.
Paalgaten, greppels, vuursteen, potscherven en metalen vondsten geven vrijwel geen directe informatie. De interpretatie ervan kan dus uiteenlopen en staat niet voor altijd vast. Door nieuwe ontdekkingen is het mogelijk dat de kijk op eerdere vondsten compleet veranderd. Dit heeft vooral betrekking op de prehistorie. Deze tijd kenmerkt zich door het ontbreken van schriftelijke documenten. Vanaf de vondst van de eerste geschreven teksten tijdens de protohistorie bestaan er feiten over de geschiedenis. Vanaf de vondst van de eerste stenen tabletten in Egypte tot de Romeinse inscripties heeft archeologie betrekking op hedendaags grafisch ontwerp. Dan heb ik het natuurlijk over een belangrijk onderdeel van grafisch ontwerp; het alfabet. Het ontstaan van het alfabet is met name door archeologie in beeld gebracht.
In de geschiedenis van het ontstaan van het huidige alfabet heeft er in de Romeinse tijd een belangrijke verandering plaats gevonden. De Capitalis Monumentalis ofwel de Romeinse Kapitalen, zijn tot op de dag van vandaag te herleiden in vele lettertypes op onze computers. Er zijn in de loop van de tijd verschillende letterontwerpers geweest die de oorsprong van de Romeinse kapitalen bestudeerd hebben om erachter te komen hoe ondermeer de letterconstructie en het ritme van de letters is ontstaan. Zo zijn er naast de Capitalis Monumentalis nog andere varianten van het Romeinse alfabet zoals Capitalis Quadrata, Capitalis Rustica en Capitalis Cursiva, welke bij elkaar van grote invloed zijn geweest op de hedendaagse lettertypes en de manier waarop we ze toepassen. Deze studies naar de Romeinse kapitalen werden gebaseerd op de vele inscripties die de klassieke oudheid heeft nagelaten. Alhoewel een groot deel van de lettergeschiedenis gebaseerd is op geschreven documenten (wat het terrein van de historicus betreft), is ook een groot deel ontstaan door middel van archeologische ontdekkingen. Zo is de theorie dat de Capitalis Monumentalis onstaan is uit het schrijven met kwast, ontstaan uit de door archeologen ontdekte kalligrafische teksten op de muren van de verdwenen stad Pompei. Het Rijks museum voor Oudheden in Leiden heeft een interessante collectie Romeinse inscripties wat een brede kijk weergeeft van verschillende stijlen en vakmanschap van de graveur. Doordat ik in 2013 een bezoek bracht aan het museum ben ik me tijdens Letterstudio[1] in de Romeinse inscripties gaan verdiepen. Het onderzoek spitste zich toe op de inscripties van de bekende triomfzuil Column van Trajan in Rome. Het meest bekende voorbeeld van de Romeinse Kapitalen. Het onderzoek kwam voort uit het boek The Trajan Inscription waarin de letterontwerper Edward Catich zijn studie naar de inscripties van de Column van Trajan uitlegt. Het onderzoek toont aan hoe er in veel gevallen wordt omgegaan met artefacten/informatie uit het verleden en het feit dat hierdoor veel verschillende theorieën en verhalen kunnen ontstaan. Zonder al te diep op de inhoud van het onderzoek in te gaan, ga ik proberen de reden hiervan te omschrijven. Om te beginnen heeft Catich zijn onderzoek losgelaten op de werkelijke inscriptie zelf. Verschillende collega letterontwerpers hebben hiervoor de replica en zelfs foto's van de replica gebruikt. De replica is een gipsen afgietsel die door zijn grote formaat in drie delen is gereconstrueerd en te zien is in het Victoria and Albert Museum in Londen. De manier van reproductie heeft gevolgen voor de oorspronkelijke lettervorm en kan dus misvattingen opleveren. Zo heeft niet alleen het reproduceren in drie delen gevolgen voor de lettervorm maar ook de cameralens en de hoek waaronder een foto genomen is hebben invloed op de analyse. Door het observeren van de oorspronkelijke inscripties is Catich onder meer tot de ontdekking gekomen dat neerwaartse regenval ervoor gezorgd heeft dat de scherpe contouren deels vervaagd zijn. Omdat de bekende Column van Trajan een enorme toeristische trekpleister is en in verloop van tijd beschadigd is geraakt, heeft de regering besloten om de complete zuil te laten restaureren. Deze restauratie bleek echter niet met veel zorg voor de inscripties te zijn gebeurt. Door het plaatsen van een nieuwe ingang zijn delen van de twee onderste regels aangetast of zelfs verdwenen. Ook het hardnekkig schoonmaken heeft de scherpte van de lettervormen aangetast. Het in 1989 ontworpen lettertype Trajan van Carol Twombly is gebaseerd op deze inscripties en tot stand gekomen aan de hand van het onderzoek van Catich. Met al deze feiten moet rekening gehouden worden wanneer er conclusies getrokken worden over het ontstaan van de letters. Dit is dus een goed voorbeeld van de veranderingen die een vondst door de tijd kan ondergaan waardoor misvattingen eenvoudig de wereld in geholpen kunnen worden.
Door een zorgvuldige observatie van de onderzoekslocatie en zijn omgeving, kan er al een bepaald verwachtingspatroon ontstaan. Op de eerste plaats zijn er kenmerken in het landschap die kunnen duiden op eerdere bewoning zoals hoger en lager gelegen delen, sloten, rivieren enz. Oude kaarten worden bestudeerd en over nieuwe kaarten heen gelegd om de verandering in het landschap te achterhalen. De amateur archeoloog zoals een metaaldetector zoeker, kan in het vooronderzoek ook van belang zijn wanneer er betrekkelijke vondsten gedaan zijn in de directe omgeving. Daarnaast worden er (afhankelijk van de locatie) proefboringen gedaan en proefsleuven gegraven om de grondlagen te onderzoeken op eventuele archeologische sporen. Archeologische onderzoeken worden vaak uitgevoerd in de gele grondlaag (Pleistocene zand), het dekzand. Hiervoor wordt de esdek laag (akkerlaag/zwarte zand) afgegraven tot op de top van het dekzand. Hierin worden verkleuringen gevonden die wijzen op vroegere verstoring van de grond. Op deze manier wordt het bodemarchief geopend en onherstelbaar aangetast. Als dit vooronderzoek genoeg aanwijzingen geeft van mogelijk archeologische waarde, kan er een plan van aanpak worden opgesteld met daarin de verwachtingen en doelgerichte onderzoeksvragen. Aan de hand van het vooronderzoek wordt uiteindelijk door de gemeente de beslissing genomen of de opgraving plaats mag vinden.
Vanuit het vooronderzoek ontstaat er een bepaalde verwachting van de ontdekkingen die wellicht gedaan kunnen worden tijdens het onderzoek. Deze verwachtingen staan geschreven in de vorm van onderzoeksvragen. Aan de hand van deze onderzoeksvragen vormen we onbewust een beeld in ons hoofd. Dit beeld word gevormd door beelden die we ooit eerder hebben gezien (het referentiekader). Zo vormt het archeologisch verleden een enorme beeldbank voor verwachtingen bij nieuwe opgravingen. In de beeldende kunst wordt er constant geëxperimenteerd met dit fenomeen. Wanneer een nieuw werk vormen aan neemt welke zich buiten onze ‘beeldbank’ bevinden, wordt het al snel als abstract bestempeld. Dit heeft te maken met het menselijke verlangen naar herkenning. Het beeld dat we voor onszelf vormen bij een moment uit de geschiedenis is volledig afhankelijk van dingen die we eerder gezien hebben.
Tegelijkertijd kunnen er tijdens een archeologische opgraving eveneens vormen of objecten gevonden worden die in eerdere menselijke culturen als gangbare gebruiksvoorwerpen functioneerden maar waarvan nog niks bekend is in de moderne tijd. Als dit het geval is zal het worden beschouwd als een nieuwe “ontdekking”. Tijdens het graven wordt laagje voor laagje de grond afgegraven. Op een bepaald moment worden er sporen zichtbaar en vind dus de ontdekking plaats. Dit is het moment waarop de geschiedenis van soms honderden jaren geleden opnieuw daglicht ziet. De ontdekking zelf kan verschillende vormen aannemen. Over het algemeen worden deze verdeeld in objecten en sporen in de aarde, in de vorm van verkleuringen. In archeologisch opzicht is de analyse van een ontdekking een wetenschappelijke analyse, gebaseerd op eerder bevestigde informatie uit andere vondsten. Dezelfde ontdekking kan daarentegen ook alleen esthetisch of conceptueel benaderd worden. Zo kan er gekeken worden naar vorm, kleur en compositie of naar de handeling. Net als de jaarringen van een boom zijn er tijdens een opgraving in de aarde oneindig veel interessante visualisaties van een bepaald tijdsbestek te ontdekken.
Het graven is een belangrijk onderdeel van het archeologisch proces. Een groot deel van de opgraving gebeurt tegenwoordig met een graafmachine, waarbij de kraanmachinist vaak gespecialiseerd is in archeologische opgravingen. Als het ware opent en sluit hij met deze handeling het bodemarchief door laag voor laag het aardoppervlak af te pellen en het vervolgens weer te herstellen. Dit herstel is vaak maar van korte duur omdat in veel gevallen er al een plan van een ontwerper klaar ligt om het terrein te veranderen. Wat gebeurt er daadwerkelijk met de locatie tijdens zo'n opgraving? De uit Spanje afkomstige en in Rotterdam gevestigde kunstenares Lara Almarcegui is geïnteresseerd in deze verandering en gebruikt dit als onderwerp voor haar werk. Stedelijke tussenruimtes oftewel braakliggend terrein zijn in haar ogen de kenmerken van de veranderende stad. Het benauwt haar dat tegenwoordig nagenoeg alles om ons heen ontworpen is. Daarom steekt ze haar aandacht in deze vaak zeldzame gebieden in een rijk land als Nederland. Slopen, massa berekeningen, instortingen en afgravingen zijn enkele methoden waarop Lara Almarcegui als een soort moderne archeoloog te werk gaat op het verlaten grondgebied, met in haar achterhoofd het gebruik ervan door de mens. Haar doel is niet om nieuwe dingen te maken maar door handelingen uit te voeren wil ze een bepaald besef voor het verloren terrein oproepen en het laten voortbestaan zoals het is. Ze wil dan ook niet dat het werk een soort artisticiteit uitstraalt. Het zien is genoeg, zonder dat het een artificiële meerwaarde krijgt toegediend. Op deze manier biedt ze een mogelijkheid tot verbeelding over het gebied, in tegenstelling tot de ontworpen omgeving in de rest van de stad waar alles een definitieve functie toegediend heeft gekregen door landschapsarchitecten, stedenbouwers en ontwikkelaars. De laatst genoemde groepen zijn dan ook de reden waarom archeologische opgravingen plaatsvinden.
Een vergelijkbaar project komt van de franse kunstenaar Cyprien Gaillard. In samenwerking met “Stroom Den Haag” realiseerde hij in 2009 het project “Dunepark” in de duinen van het Scheveningse strand bij Duindorp. Omdat hier veranderingen plaats gaan vinden in het landschap door plannen voor nieuwbouw, richt Gaillard zich op de geschiedenis van het grondgebied. Hij houd zich bezig met menselijke sporen in de natuur, met name de natuur en haar herinname van menselijke bouwsels. Dit brengt hij tot uiting door middel van sculpturen, schilderijen, etsen, fotografie, video en performances. In de Scheveningse duinen was lange tijd een klein stukje muur zichtbaar van een grote Duitse bunker uit de Tweede Wereldoorlog die voor de rest verdwenen was onder het duinzand. Voor zijn project “Dunepark” heeft hij met behulp van groot materieel en een groep vrijwilligers van de Stichting Atlantikwall Museum Scheveningen, de complete bunker uitgegraven om het enorme bouwwerk aan het publiek te tonen. Na deze intensieve operatie is de bunker weer teruggegeven aan de duinen en is het gebied in oude staat hersteld. Het was Gaillard net als Almarcequi grotendeels te doen om de handeling van de opgraving. Op deze manier vergelijkt Gaillard het proces met het omgekeerd beeldhouwen. Hij ziet het opgegraven object, in dit geval de bunker, als begraven readymade. Het kan ook gezien worden als een onderdeel van het project “Bunker Archeology” van de Franse urbanist, cultureel theoreticus en kunstcriticus Paul Virilio. De in 1932 in Parijs geboren Virilio heeft sterke herinneringen overgehouden aan de oorlogsjaren waarin hij opgroeide in het Franse plaatsje Nantes. Hieruit is de fascinatie ontstaan voor de enorme betonnen bunkers als onderdeel van de “Atlanticwall”. In 1975 opent hij in Parijs de expositie “Bunker Archeology” en brengt hij het gelijknamige boek uit. Het presenteert zijn jarenlange onderzoek over deze enorme bouwwerken waarin hij op archeologische wijze filosofische vragen beantwoordt, zoals de vraag, waarom is er een overeenkomst tussen het begrafenis oerbeeld en militaire architectuur? Op deze manier gaat hij diep in op het object en zijn context.
Alle gegevens van de opgravingslocatie vanaf het begin van het onderzoek tot aan de vondst, dragen bij aan de context.
De context van de vondst is één van de belangrijkste zo niet het belangrijkste. Aan de context van de vondst is de geschiedenis te herleiden. Hiermee bedoel ik dat een archeologische vondst enerzijds als “rommel” kan worden bestempeld maar met betrekking tot de context waarin de vondst gedaan is, het anderzijds een interessant verhaal kan ontmantelen. Zo kan er bijvoorbeeld een paalspoor gevonden worden (fig.00). Als er in de buurt van dit paalspoor meerdere paalsporen worden gevonden in een bepaalde volgorde, kan dit wijzen op een gebouw plattegrond. Wanneer de sporen verder onderzocht worden en men treft bijvoorbeeld potscherven die allen uit dezelfde tijd dateren, kan er een datering aan de gebouw plattegrond gegeven worden. Of deze waarneming daadwerkelijk juist is hangt af van eerdere conclusies over vergelijkbare vondsten in het verleden. Elke vondst heeft context die het lezen van de geschiedenis en de “waarde” van de vondst bepaald. Zo is het bij een metaaldetector vondst op een omgeploegde akker vrijwel onmogelijk een beeld te vormen bij de herkomst van het object. Dit kan er wel voor zorgen dat het gebied door de gemeente als archeologisch waardevolle vindplaats word bestempeld. Daarentegen zijn vondsten “zonder context” op zichzelf in veel gevallen niet bruikbaar voor de archeologie. Met zijn project “Tate Thames Dig” als overdeel van de heropening van Tate Modern in 1999, speelt kunstenaar Mark Dion in op deze kwestie.
Mark Dion is een Amerikaanse kunstenaar met een interesse voor natuur wetenschappen die met ondermeer installaties speelt met het publieke oordeel hiervan. In twee weken tijd heeft hij met een groep assistenten en vrijwilligers de rivierbeddingen van de Thames in het centrum van Londen onderzocht, opzoek naar overblijfselen van menselijke culturen. Om meer inzicht te krijgen in de lokatie en mogelijke vondsten heeft hij voorafgaand aan het onderzoek de hulp ingeroepen van verschillende disciplines, zoals de Thames Police[1] en ecologen voor de gezondheid van de rivier en archeologen en historici voor bestaande historische informatie. De vrijwilligers kregen de opdracht alles wat met de mens te maken heeft te verzamelen. Plastic flesjes, tanden, botten, creditcards, glas, ijzer en speelgoed zijn enkele voorbeelden van de vondsten. Na het onderzoek zijn alle vondsten zorgvuldig schoongemaakt, vastgelegd en gesorteerd op type, kleur, formaat of materiaal waarna het geheel als kunstwerk gepresenteerd werd in een klassieke kabinetkast in het naastgelegen Tate Modern.
Het is duidelijk dat Dion te werk gaat als een archeoloog maar daarbij de wetenschappelijke kant naast zich neer kan leggen waardoor er een soort van besef ontstaat voor de schoonheid van iedere vondst en de sfeer van het vakgebied.
Tijdens en na een opgraving wordt het gehele proces zorgvuldig vastgelegd. Foto's, tekeningen, verslagen en reconstructies zorgen voor het bewijs van de gebeurtenis. De term bewijs is in dit geval erg belangrijk omdat het bodemarchief maar één keer kan worden gelezen. Het ontdekkingsproces kan alleen door middel van de documentatie op een bepaalde manier worden herbeleefd. De documentatie van de opgraving gebeurt volgens een wetenschappelijke methode maar heeft ook een bepaalde esthetische waarde. Een tekening van een complete opgraving wordt ontwikkeld met een informatief doel maar is ook zonder dit doel op zichzelf vaak al een interessant werk. Dit zelfde geld voor de rol van fotografie tijdens een opgraving. De visuele kant van de natuur lijkt in de ogen van veel mensen vanzelfsprekend wat het daadwerkelijk niet is. Kunstenaar Herman de Vries is een goed voorbeeld van de manier waarop je ook naar de natuur en dus ook een archeologische opgraving kan kijken. In Museumtijdschrift kwam ik een mooie beschrijving tegen:
herman de vries moet volgens hem zonder kapitalen worden geschreven. Hij verklaart hiermee dat er geen onderscheid moet bestaan tussen mens en natuur. Een steen duiden we per slot van rekening ook niet aan met een hoofdletter. Dit geeft een beeld van hoe hij kijkt naar de natuur om ons heen. Tijdens zijn tentoonstellingen presenteert hij daadwerkelijk fragmenten rechtstreeks uit de natuur. Voor de installatie “16dm²” heeft hij alles wat hij aan planten gevonden heeft op een stuk natuur van 16dm² meegenomen, gedroogd, en gedocumenteerd op A4tjes. Op deze manier probeert hij de kijker bewust te maken van de wereld om ons heen. In een tv uitzending van “Hollandse Meesters” staat hij voor een begroeide steen en verteld hierbij het volgende: “Deze steen zou een sculptuur kunnen zijn, maar het is een steen in het bos. Is dit nou natuur of cultuur? Voor mij is het een natuurlijke sculptuur. Zulke dingen als cultuur ligt in de waarneming. Cultuur is een menselijke aangelegenheid.” Met deze benadering vormt een archeologische opgraving een interessante bron waar cultuur een vorm van natuur is geworden en vervolgens weer cultuur. Herman de Vries is een goed voorbeeld van hoe documenteren ons besef kan vergroten voor dingen die wellicht voor veel mensen als vanzelfsprekend worden ervaren.
“Susanne Kriemann gebruikt fotografie om gebouwen en andere fysieke structuren met een ideologische lading of vergeten betekenis te doorgronden. Daarmee past ze binnen de traditie van (Duitse) fotografen die het feitelijk registreren van industrieel en cultureel erfgoed tot kunst hebben verheven, waaronder Bernd en Hilla Becher en Candida Höfer. Maar Kriemann legt niet alleen vast, ze stelt ook expliciet vragen. Hoe verbeelden wij onze geschiedenis en hoe verschilt het historisch perspectief per periode, plek en persoon? Door raadpleging van archieven en uitgebreid bronnenonderzoek toont ze de willekeur waarmee onze geschiedschrijving gepaard gaat. Haar onderzoekingen leiden vaak tot een reeks foto’s met bijbehorende publicatie. Bij de ontleding van de geschiedenis gaat ze bijna chirurgisch te werk en legt ze op kritische wijze de beeld- en meningsvorming rondom bepaalde historische personen en objecten bloot. Bovenal toont ze aan dat geschiedenis geen statisch gegeven is, maar steeds opnieuw door mensen wordt herschreven en in een ander daglicht wordt geplaatst.”[1]
Tekenen is zowel tijdens als na de opgraving een belangrijke schakel in het documentatie proces. Vanaf het begin van de opgraving worden er meetpunten uitgezet waar vanuit gedurende het proces de complete opgraving op schaal wordt uitgetekend. Dit zorgt voor een overzichtelijke plattegrond waarop in lijnen alle sporen met bijbehorend spoornummer zijn weergegeven. In dit opzicht doet een archeoloog precies het tegenovergestelde van wat een grafisch ontwerper doet. Waar een grafisch ontwerper data visualiseert, zet een archeoloog een visueel beeld om in data. Een deel van deze data wordt gevormd door een transformatie van een archeologisch spoor in de grond, naar een lijn op papier. Zo tekent een archeoloog volgens een systeem en bepaald hij zelf niet welke kant hij de lijn op tekent, maar volgt hij de metingen die worden verricht op het spoor. Helaas is deze manier van documenteren inmiddels verouderd en gebeurt het tegenwoordig door middel van GPS metingen, wat er automatisch voor zorgt dat het spoor digitaal verwerkt wordt. Door deze techniek wordt er veel tijd bespaard zowel in het veld als bij het rapporteren. Er ontstaat bijvoorbeeld sneller tijdschema's van de gevonden sporen en de uitwisseling van informatie wordt een stuk makkelijker. Er bestaat inmiddels speciale software voor archeologen, voor het efficiënter doorvoeren van vondstengegevens.
Naast het intekenen van de gevonden sporen wordt er nog op een andere manier gebruik gemaakt van tekeningen, namelijk bij bestuderen en determineren van de gevonden objecten. Al eeuwen lang worden er tekeningen gemaakt als wetenschappelijke weergave. Door vondsten na te tekenen kunnen belangrijke details in één oogopslag worden weergegeven, niet relevante details worden weggelaten en het voorkomt problemen met scherpte diepte. Zelfs door de komst van de fotografie en andere moderne technologie is het handmatig wetenschappelijk tekenen nog niet verdwenen. Toch behoort het produceren van wetenschappelijke boeken met indrukwekkende en vooral tijdrovende kopergravures en gesteendrukte prenten van bijvoorbeeld dieren, planten en geneeskunde, zoals ze te zien zijn in het Teylers museum in Haarlem, tot het verleden. Als een vergelijkbaar boek in deze tijd geproduceerd zou worden is het gehele educatieve doel van het boek vervallen en zal het alleen beschouwd worden als kunstobject. Dit zegt tegelijkertijd iets over de schaarste van de grafische kunst in deze tijd.
Om een situatie uit het verleden in beeld te brengen wordt er gebruik gemaakt van reconstructies. Aan de hand van het interpreteren van artefacten uit het verre verleden kan nooit met zekerheid worden vastgesteld hoe een bepaalde situatie of een specifiek moment eruit gezien heeft. Door met de beschikbare informatie een reconstructie van een moment object uit de geschiedenis te maken kan er een betere beeldvorming ontstaan van de mogelijke situatie. Illustratie is een veel gebruikte manier om een situatie te schetsen. Een andere manier van reconstrueren is het nabootsen of nabouwen van het verleden in een openlucht museum. Op verschillende plekken in Nederland zijn complete dorpen uit het verleden gereconstrueerd om het publiek het verleden te laten herbeleven. Mede door het reconstrueren van architectuur kan er nagegaan worden wat het betekende voor de makers van toen, om met beperkte middelen de meest ingenieuze bouwwerken te creëren. Zo'n wederopbouw wordt ook gebruikt in een andere vorm van reconstructie waar de meeste mensen bekend mee zijn, namelijk film en video. Tijdens een goede film of documentaire over het verre verleden is de kans groot dat je door de impact van het verhaal de beelden bewust of onbewust als waarheid aanneemt. Evenals de klassieke schilders die een romantische voorstelling uit het verleden op het doek schilderen.
Door de komst van nieuwe technologie kunnen er tegenwoordig digitale reconstructies gemaakt worden. In plaats van met klei een pot te boetseren of een schedel een gezicht te geven, kan er in verschillende 3D computersoftware een soort gelijk of zelfs beter resultaat gerealiseerd worden. Dit maakt het mogelijk dat we het verleden digitaal kunnen visualiseren en het op die manier opnieuw tot leven kunnen wekken. Het zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat de sporen van een opgraving digitaal tot leven komen. Bepaalde kleuren en samenstellingen van het zand zorgen voor een herkenningsbeeld, wat vervolgens al tijdens de ontdekking een mogelijke voorstelling weergeeft van hoe het ooit was. Er zijn al verschillende projecten gedaan waarin je door middel van een app op je smartphone een kijkje kunt nemen in het digitaal gereconstrueerde verleden. Met de ScopifyROM app kun je bijvoorbeeld de binnenkant van een mummie bekijken of oude inscripties ontcijferen. Het verhaal van een opgraving kan door deze nieuwe techniek op een vernieuwde manier in beeld worden gebracht.
Zoals de naam van deze scriptie al aangeeft staat bij veel mensen het begrip schatgraver in direct contact met het vak archeologie. Net als de kunstenaar heeft de archeoloog regelmatig te maken met vooroordelen. Een romantisch beeld wat in feite ver van de realiteit staat is hiervan het gevolg. Aan de vragen van bezoekers tijdens een opgraving, is af te leiden dat er nog steeds een sprookjesachtig beeld bestaat van het vak archeologie waarin bijvoorbeeld gedacht wordt aan een pot met goud als doel van de zoektocht. Het komt zo nu en dan ook wel eens voor dat er een aantal oude munten bij elkaar gevonden worden, waarop de media vervolgens reageert met “vondst van oude munten schat” als titel voor een nieuws topic. Zo zorgt ook de media voor het in stand houden van het stereotype beeld van archeologie. De pot met goud heeft een belangrijk aspect in zich wat het sprookje kracht bijzet en wat te maken heeft me de financiële waarde. Onder de vragen die door een bezoeker van een opgraving gesteld worden bevindt zich vaak de vraag, wat is het dan waard? Met deze vraag doelt men in veel gevallen op de financiële waarde. Het punt in deze kwestie is dat er geen rekening wordt gehouden met het gegeven “waarde”, wat op veel verschillende manieren van toepassing kan zijn. Het tegenstrijdige in de specifieke interesse van de bezoeker is dat de huidige financiële waarde van de vondst niet van belang is in de archeologie. Archeologische waarde en financiële waarde staan ver weg van elkaar. Vanuit het perspectief van het sprookje van de “schat” neigt de gedachten van de pot met goud sterk naar het rijk willen worden. Alsof de “gelukkige” vinder van de pot met goud de hoofdprijs in de loterij heeft gewonnen. Een goed voorbeeld van dit fenomeen verscheen onlangs in het Algemeen Dagblad. Een artikel met de titel: “Verdubbeling van metaaldetector aanvragen Marktplaats na de vondst munten schat”. Iemand had tijdens een georganiseerde zoekdag niet de eerder verstopte penning gevonden maar in plaats daarvan vond hij 58 koperen munten. Het is enigszins zeldzaam dat deze hoeveelheid munten bij elkaar op één plek worden gevonden maar in feite heeft de vondst zeer waarschijnlijk weinig tot geen financiële waarde. Door de vondst tot schat te benoemen en het dus te laten lijken dat het een verzameling kostbaarheden betreft, worden veel mensen op één of andere manier hebberig. Dit geeft het verschil aan tussen zoekers die opzoek zijn naar financiële waarde (schatgravers) en zoekers die zoeken voor de archeologische waarde en dus het verhaal uit het verleden belangrijker vinden. De kunstenaar Michael Sailstorfer maakte onlangs op een mooie manier gebruik van deze schatgravers gedachten. Op het strand van Folkestone begroef hij voor de Folkestone Triennale 2014 dertig klompjes goud. Het goud was 24 karaats en had bij elkaar een waarde van €10.000 euro. Het lag begraven op een groot strand wat alleen vrij komt bij laagwater. De dag dat hij het aankondigde stroomden de schatgravers met groten getale naar de aangewezen plek om met scheppen, zeven en metaaldetectors de zoektocht te starten. Om de mensen met een metaaldetector de zoektocht te bemoeilijken heeft hij naast het goud metalen ringen verspreid over het strand. Wanneer de zoektocht stopt is onduidelijk omdat men niet precies weet wanneer al het goud daadwerkelijk gevonden is.
Wat blijft er in de toekomst ronddwalen in ieders gedachten over een gebeurtenis? Wanneer er een vondst wordt gedaan, wordt er op hetzelfde moment een gebeurtenis gecreëerd in ons geheugen. Vanaf dat moment gaat de herinnering een eigen leven leiden. De feiten worden dan wel vastgelegd in een rapport maar vaak kan onze herinnering in de loop van de tijd deze feiten verdraaien door het filteren van momenten uit de gebeurtenis. De herinnering vormt zo een reproductie van het moment. Dit wil zeggen dat bij een ieder die zich de gebeurtenis herinnert een ander beeld in het geheugen staat van het daadwerkelijke moment. Zo is de transformatie van taal naar beeld bij iedereen verschillend. Daarnaast speelt de eigen reconstructie van de geschiedenis een zeer belangrijke rol in de herinnering. De voorstelling bij de oorsprong van een vondst is net als de herinnering aan het moment van de vondst voor iedereen verschillend. Zo heeft iedereen een andere beleving van de geschiedenis. Dit fenomeen speelt op dezelfde wijze een rol in de kunstwereld. Sterker nog, je zou de herinnering op zichzelf als kunstwerk of als uitgangspunt voor een kunstwerk kunnen beschouwen. De denkbeeldige reproductie na het zien van een kunstwerk neemt door onze selectieve herinnering een andere vorm aan dan het oorspronkelijke werk. Door na een tijd opnieuw naar het oorspronkelijke werk te kijken kom je tot de ontdekking wat de herinnering van het werk gemaakt heeft en opent het tegelijk een nieuwe manier van kijken.
Archeologie is een wetenschap en in de wetenschap worden theorieën telkens weer te vraag gesteld en aangepast of verbeterd. Een opgegraven artefact kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Veel feitelijke informatie zal overeenkomen maar net als bij een herinnering heeft de kennis en het referentiekader van de archeoloog invloed op de interpretatie van het artefact. Het is daarom belangrijk dat de verhalen over de geschiedenis blijven voortbestaan. Mede om deze reden is de projectleider na afloop van een archeologisch onderzoek verplicht een onderzoeksrapport in te dienen bij RAAP[1]. Door bezuinigingen is de vraag naar een analoog rapport flink afgenomen. Waar de grafisch ontwerper aan het eind van een opgraving de resultaten vorm gaf als een fysiek boek, wordt er tegenwoordig alleen gevraagd om een digitaal bestand. Er is geen ruimte meer om de rapporten in de vorm van boeken te bewaren.
Dit zorgt voor een opkomst van een digitaal geheugen en een verlies van het tastbare geheugen. Archeologie en Grafisch ontwerp zitten wat dat betreft in hetzelfde schuitje. Het vak zal niet verdwijnen, maar door de technologische verandering is de manier waarop het vak zal voortbestaan is een groot discussiepunt.
De manier waarop de verhalen zullen voortbestaan is voor een groot deel afhankelijk van de manier waarop de informatie in de toekomst wordt overgedragen. Deze manier van overdragen van informatie is door de digitalisering in deze tijd in rap tempo aan het veranderen. Of dit positief of negatief effect op het verleden heeft zal moeten blijken in de toekomst.
Volgens de Helmondse stadsarcheoloog Theo de Jong heeft de digitalisering naast het gemak ook een mogelijke keerzijde. Wat als men over honderden jaren onze digitale bestanden van nu niet meer kan lezen? Ontstaat er dan een nieuw soort prehistorie?
De geschiedenis is niet iets wat alleen de ontdekker ervan aangaat maar is van en voor iedereen. Daarom is het belangrijk dat de resultaten van een archeologisch onderzoek op de een of andere manier geopenbaard worden aan de rest van de wereld. Niet alleen voor geïnteresseerden in het vakgebied maar ook voor bijvoorbeeld omwonenden van de onderzoekslocatie. Door het verhaal uit de geschiedenis zichtbaar te maken krijgt het opnieuw een plek in de huidige samenleving. Om hiervoor te zorgen wordt de hulp ingeroepen van een ontwerper of kunstenaar. De resultaten van het archeologisch onderzoek kunnen terug komen in bijvoorbeeld de architectuur van een nieuw project dat op de onderzoekslocatie gerealiseerd wordt, of in de vorm van een object en/of informatiebord. De communicatieve waarde in dit soort projecten is in veel gevallen van groot belang. In deze vorm heeft ontwerp/kunst en archeologie directe verbintenissen met elkaar. Naast het vertalen van de resultaten aan het publiek, zijn er natuurlijk ook nog de gevonden objecten (artefacten). Zoals ik eerder in dit scriptie al sprak over de context van een object is de context in de vorm van tentoonstellen cruciaal. Wanneer een vondst uit zijn context wordt gehaald (de vondst locatie) en in een museum tentoongesteld wordt of in het archief verdwijnt, heeft er een interessante verandering plaatsgevonden. De manier waarop het voorwerp wordt aangetroffen tijdens de ontdekkingen is alles bepalend voor het verhaal en de “waarde” van de vondst. Als de vondst daarentegen tentoongesteld wordt is het eigenlijk gewoon een gebruiksvoorwerp wat waarde toegekend krijgt door zijn nieuwe context in de vorm van het museum. De manier van tentoonstellen, een eventuele beschrijving en de “vermoedelijke” ouderdom van het object zijn van invloed op de ervaring van de bezoeker. Voor de vondsten die na een opgraving in een archief worden opgeslagen verloopt het anders. Ze zijn opgegraven, uit hun huidige context weg genomen, geïnterpreteerd en vervolgens als het ware weer begraven in een archief zonder zand.
Neem bijvoorbeeld het verhaal van Marcus. In 2002 vond in Eindhoven op het plein voor de huidige Katharina kerk een groot archeologisch onderzoek plaats naar de fundamenten van een eerdere middeleeuwse kerk. Tijdens deze opgraving werd het skelet van een tienjarig kind ontdekt. Bij het skelet werd een Venetiaans muntje aangetroffen met een afbeelding van Sint Marcus (waar hij de naam Marcus aan te danken heeft), geslagen tussen 1202 en 1300. De eerste werden gemaakt voor de financiering van de Vierde Kruistocht. Door de plek waar hij begraven lag, was duidelijk dat het een kind van hoge komaf moest zijn geweest. Al deze en nog vele ontdekkingen rond het tienjarige kind vormen het verhaal en de “waarde” van de vondst. Door het muntje tentoon te stellen wordt er door het verhaal van het kind opnieuw over te brengen waarde gegeven aan het muntje. Maar wat is het muntje zonder al die uitleg?
In de kunstwereld gebeurt iets soort gelijks. In 1917 stuurde kunstenaar Marcel Duchamp een urinoir, getekend met het pseudoniem R. Mutt, naar een tentoonstelling in New York. Een alledaags urinoir door Duchamp zelf gekocht bij een Amerikaanse bouwmarkt. Het werk werd niet geaccepteerd en werd gezien als plagiaat. Toch heeft Duchamp met zijn zogenoemde 'readymades' sinds dat moment de kunstwereld veranderd. Enkele belangrijke vragen die hem bezig hielden waren: wat zijn de karakteristieken en voorwaarden die bepalen of iets kunst is? Moet kunst eerder het oog dan de geest behagen? En moeten materialen hiervoor een transformatie ondergaan of kan een al reeds gemaakt voorwerp ook kunst zijn? Tot op de dag van vandaag is deze stap terug te zien in de hedendaagse kunstwereld. Kunstenaars als Jeff Koons, Richard Hamilton en Damian Hirst stellen de kunstwereld op de proef door naar buiten te treden met de meest spraakmakende objecten.
De discussie over wat kunst is en wat niet zal altijd blijven bestaan. Wellicht denken veel mensen hetzelfde over de moderne werken van bijvoorbeeld Jeff Koons, als de jury in 1917 over het urinoir van Duchamp dacht, maar in werkelijkheid aanschouwen we hetzelfde principe in een archeologisch museum. Hier wordt in veel gevallen ook een alledaags product aanschouwt. Een zeer bepalende factor is het aspect tijd. De tijd zorgt er ook vaak voor dat de staat van een object aangetast is, beschadigingen of verkleuring kan een gevolg zijn. Toch zorgt de tijd die verstreken is vanaf het ontstaan van de vondst voor een bepaalde waarde.
Eerder in dit scriptie schreef ik over een replica van de inscripties van de column van Trajan. In dat hoofdstuk werd al duidelijk dat een replica voor verwarring kan zorgen. Tegenwoordig staat het internet vol met afbeeldingen over van alles en nog wat. Je kunt bij wijze van spreken met Google vanuit je stoel door een stad wandelen aan de andere kant van de wereld. Dit geldt ook voor de inhoud van een museum. Voordat je een museum bezoekt, kun je vaak de inhoud van het museum al digitaal bewonderen. Dit zorgt tegelijkertijd voor een vraagstuk over de definitie en de rol van het museum in deze tijd. In het boek “Het museum als plek voor ideeën” van Rutger Wolfson komt ondermeer deze kwestie aan bod. Hij beschrijft hierin de huidige status van het kunstklimaat en de manier waarop en waarom we een museum bezoeken. Een reden om naar een museum te gaan is om het werkelijke object te ervaren, of het nou gaat om de Nachtwacht van Rembrandt in het Rijksmuseum of een 2000 jaar oude Gouden Helm in het Rijksmuseum voor Oudheden. Wanneer je in het museum bent en het object dat je aanschouwt blijkt een replica, wordt voor mij het hele principe van een museumbezoek door elk geschud. Wat is in deze tijd dan nog de meerwaarde van het presenteren van het object in de vorm van een replica en het bezoeken van de tentoonstelling? Daarnaast is het object feitelijk een modern kunstobject geworden. Is het plagiaat en worden we voor de gek gehouden of moeten we het zien als een totaal nieuw object? In deze tijd waar een ontwerper kan worden gezien als een “herontwerper” kan het fenomeen replica in de toekomst misschien wel een nieuw leven gaan leiden.
Met de onderzoeksvraag “Hoe kan een archeologische opgraving fungeren als artistieke onderzoeksmethode?” is het doel van deze scriptie om de kracht aan te tonen van een archeologische opgraving als artistiek uitgangspunt. Hiervoor begeef ik mezelf op het gebied van kunst en archeologie waar al enorm veel over gediscussieerd en geschreven is. Vaak gaat het dan om archeologie als wetenschap en wat betreft kunst over de vraag wat is kunst? Ik heb geprobeerd antwoord te geven op mijn vraag zonder mezelf al dan niet met deze veelbesproken kwesties bezig te houden. Mijn ervaring en ontdekkingen als vrijwilliger tijdens een groot archeologisch onderzoek en tijdens zoektochten met de metaaldetector, hebben op het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag veel invloed gehad en zijn een enorme drijfveer voor het onderzoek. Door deze ervaringen te combineren met mijn ervaringen op de academie creëer ik voor mezelf een interessant gebied met oneindig veel mogelijkheden waarvan ik deze scriptie als startpunt zie. Deze scriptie is slechts een korte omschrijving van de zaken die me bezig houden in dit gebied.
Waarde, herinnering, context, observatie, documentatie en reconstructie zijn enkele onderwerpen die in beide disciplines van belang zijn. Hierdoor ben ik tot de ontdekking gekomen dat interpretatie en kennis vanuit ieder individu in beide disciplines veel invloed heeft op het bestaan en het voortbestaan van beide disciplines. Hiermee bedoel ik dat het oordeel, de betekenis of de verbeelding van een object afhankelijk is van eerder vergaarde kennis(het referentiekader) van het individu dat het object waarneemt. Zo kan de oorsprong en betekenis van een vondst of een kunstwerk op verschillende manieren geïnterpreteerd worden zonder het als absolute waarheid te bestempelen. Vanaf de vooroordelen tot het communiceren van het onderzoeksresultaat heeft archeologie en kunst/grafisch ontwerp sterke overeenkomsten maar kan het elkaar ook op twee manieren versterken. Enerzijds kan archeologie de kunst versterken. Dit blijkt uit de werkwijze van kunstenaars zoals Lara Almarcequi, Mark Dion en Cyprien Gaillard en de manier waarop zij archeologie hierin toepassen. Door te spelen met archeologische aspecten zoals de handeling, de context of de waarde van een ontdekking of vondst, kunnen ze kunstwerken zeggingskracht geven. Anderzijds kan de kunst archeologie versterken. Denk hierbij aan onderzoekspublicaties, informatieborden en publieke kunstobjecten met als doel het communiceren van de onderzoeksresultaten naar een breed publiek.
Archeologie is een wetenschap waarin de overdracht van ontdekte kennis van groot belang is voor de toekomst. Kunstenaars en grafisch ontwerpers hebben de taak ervoor te zorgen dat dit op de juiste manier gebeurt en zijn in staat het belang en het besef van het verleden onder de aandacht te brengen in een snel veranderende moderne maatschappij.
Boeken:
• Lara Almarcequi (2003) – Een braakliggend terrein in de Rotterdamse haven, (Rijksgebouwendienst Schiedam)
• Edward M. Catich (1973) – The Trajan Inscription (The Society of Printers)
• Johan Hendriks (1994) – Prisma Archeologie in de lage landen (Prisma)
• Evert van Ginkel en Kelvin Wilson (2003) – Onze oude buren (Convent van Gemeentelijke Archeologen)
• Susie Hodge (2014) – Moderne kunst verklaard (Librero)
• Lisa Graziose Corrin, Miwom Kwom, Norman Bryson (1997) – Mark Dion (Phaidson)
• Philip Peters (2013) – Eidetische dromen, Essay 009 (Mondriaan Fonds
• Rutger Wolfson (2007) – Het museum als plek voor ideeën (Vilaz)
• Cuauhtémoc Medina, Lars Bang Larsen and Latitudes (2011) – Lara Almarcegui (Archive Books)
• Marcel Möring (2012) – De hele wereld (Athenaeum-Polak & Van Gennep)
Artikelen:
• Metropolis M (2014 NO6) – Michael Sailstorfer, pag.49 – Mariana Castillo Deball, pag.36
• Museumtijdschrift (2014 NO7) – Herman de Vries
• Museumtijdschrift (2013 NO1) – Mark Dion
Websites:
• RAAP – archeologisch adviesbureau – http://www.raap.nl/pages/kv_archeologie.htm
• Inscripties van de Column van Trajan – http://www.codex99.com/typography/21.html
• Urgente verplichtingen – http://metropolism.com/magazine/2009-no3/urgente-verplichtingen/
• Dieter Roelstraete – http://www.e-flux.com/journal/the-way-of-the-shovel-on-the-archeological-imaginary-in-art/
• Cyprien Gaillard – http://www.bugadacargnel.com/en/pages/artistes.php?name=6564
• Cyprien Gaillard – http://stroom.nl/activiteiten/manifestatie.php?m_id=6722098
• Lara Almarcegui – http://moussemagazine.it/articolo.mm?id=546
• Lara Almarcegui –http://slash-paris.com/en/evenements/lara-almarcegui-ivry-souterrain
• Mark Dion – https://narratingwaste.wordpress.com/2010/05/04/mark-dion-and-tate-thames-dig-1999-an-extract/
• Mark Dion – http://www.tate.org.uk/learn/online-resources/mark-dion-tate-thames-dig
• Thames Police – http://www.thamespolicemuseum.org.uk/
• Susanne Kriemann – http://moussemagazine.it/articolo.mm?id=90
• Susanne Kriemann – http://www.ideabooks.nl/9789491843198-susanne-kriemann-ray
• Susanne Kriemann – http://castrumperegrini.org/susanne-kriemann
• Paul Virilio – http://static.digischool.nl/ckv2/ckv3/kunstentechniek/virilio/Paul%20Virilio.htm
• Paul Virilio – http://www.themorningnews.org/gallery/the-frightening-beauty-of-bunkers
• AD – http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/3781840/2014/11/03/Metaaldetectoren-in-trek-na-vondst-schat.dhtml
• Marcel Duchamp – http://nl.wikipedia.org/wiki/Marcel_Duchamp
Interview:
• Jordie Rovers (11-12-2014) – Theo de Jong, Stadsarcheoloog van Helmond.